ECLI:NL:CRVB:2017:4300
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WAO-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WAO-uitkering van appellante, die sinds 9 februari 2004 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante was vanaf 14 september 2009 werkzaam als activiteitenbegeleidster, maar heeft het Uwv niet op de hoogte gesteld van haar inkomsten uit deze arbeid. Het Uwv ontdekte deze inkomsten pas in maart 2014 en heeft daarop besloten de uitkering van appellante per 1 juli 2014 te verlagen naar de klasse van 15 tot 25% en een terugvordering van € 22.648,24 bruto opgelegd voor de periode van 1 januari 2011 tot 1 mei 2014. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard, stellende dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten.
De rechtbank Gelderland heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij is overwogen dat appellante niet zelf de juiste gegevens heeft geleverd en dat er geen dringende reden was om van terugvordering af te zien. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald en gesteld dat het Uwv nalatig is geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, oordelend dat appellante de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het Uwv gerechtigd was tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag. De Raad heeft geoordeeld dat de schending van de inlichtingenplicht op zichzelf al voldoende reden is voor volledige terugvordering, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.