ECLI:NL:CRVB:2017:4302
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden als zanger
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 2 april 2014 bijstand op basis van de Participatiewet, maar heeft niet gemeld dat hij als zanger optrad en daarmee inkomsten genereerde. Na een anonieme melding heeft het college een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant in de periode van 2 april 2014 tot 7 augustus 2015 werkzaamheden als zanger heeft verricht. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan. Hij betoogt dat het college op de hoogte was van zijn hobby en dat de intrekking van de bijstand niet gerechtvaardigd is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand en de terugvordering terecht is. De Raad wijst ook het beroep op de zesmaandenjurisprudentie af, omdat hier sprake is van een verplichting tot terugvordering en niet van een bevoegdheid.