ECLI:NL:CRVB:2017:4306
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet en de rol van medische beoordelingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellante op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante, die sinds 25 februari 2011 ziek was door psychische klachten, ontving aanvankelijk ziekengeld, maar het Uwv concludeerde dat zij per 14 januari 2015 weer geschikt was voor haar eerdere functies. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar medische beperkingen waren onderschat. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Appellante had eerder een uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg en was na een periode van ziekte opnieuw ziek gemeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellante na de voorgeschreven wachttijd van 104 weken geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het besluit van het Uwv in stand gelaten, en appellante voerde aan dat er geen onafhankelijke deskundige was ingeschakeld om haar medische situatie te beoordelen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. De Raad bevestigde dat appellante geschikt was voor de functies die aan haar waren voorgehouden en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.