ECLI:NL:CRVB:2017:442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
15/6734 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WMO-opvang en de rol van Vrijheidsbeperkende Locaties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaard. Appellant, een vreemdeling volgens de Vreemdelingenwet 2000, had een aanvraag ingediend voor opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door het college was afgewezen. Het college had de aanvraag van appellant als een verzoek om opvang aangemerkt en deze afgewezen op 4 juli 2014. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 6 oktober 2014 ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank niet tot de conclusie is gekomen dat er een onvoorwaardelijk recht op opvang bestaat, zoals appellant had betoogd. De Raad heeft verder overwogen dat opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang, en dat deze opvang de noodzaak voor opvang op grond van de Wmo wegneemt. Hierdoor is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 februari 2017.

Uitspraak

15/6734 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 september 2015, 14/6866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6931, 15/6933, 15/7268, 15/6612, 15/6614, 15/6734, 15/6647, 15/6648, 15/6967, 15/7026, 15/6733, 15/6824 en 15/7279 heeft gevoegd plaatsgehad op 26 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van appellant aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van
4 juli 2014 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 6 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van appellant dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat de rechtbank heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijk recht op opvang bestaat is onbegrijpelijk, nu de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet tot die conclusie is gekomen.
4.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.3.
Aan een beoordeling van de andere gronden van het hoger beroep van appellant wordt gelet op 4.2 niet toegekomen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB