ECLI:NL:CRVB:2017:498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
13/4349 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat het Uwv hem inmiddels een loonaanvullingsuitkering (LAU) heeft toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat de bezwaren van appellant tegen de eerdere beoordeling door het Uwv geen procesbelang opleveren, aangezien hij niet meer kan verkrijgen dan hem al is toegekend. De Raad heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv, nu het appellant tegemoet is gekomen, veroordeeld dient te worden in de proceskosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn begroot op € 2.475,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De verzoeken van appellant om vergoeding van hogere kosten zijn afgewezen, omdat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens de geldende regelgeving. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/4349 WIA
Datum uitspraak: 10 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
15 juli 2013, 12/5755 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kiewitt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Kiewitt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele-Timmers.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft een psychiater als deskundige benoemd, die op 29 juni 2015 rapport heeft uitgebracht. In reactie hierop heeft het Uwv nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. drs. R.J.A. Verhoeven, kantoorgenoot van mr. Kiewitt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Roele-Timmers.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft nadere vragen gesteld aan de deskundige, die op 3 mei 2016 heeft gereageerd.
Het Uwv heeft op 25 oktober 2016 een nieuw besluit genomen, waarbij het bestreden besluit van 28 maart 2012 is herroepen en waarbij met ingang van de in geding zijnde datum
(3 november 2011) appellant in aanmerking is gebracht voor een WIA-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid.
Bij brief van 31 oktober 2016 is namens appellant verzocht om een veroordeling van het Uwv in de gemaakte proceskosten. Bij brief van 25 november 2016 is namens appellant aan de Raad bericht dat appellants belang bij voortzetting bij de hoger beroepsprocedure gelegen is in het feit dat zijn zaak met belangstelling wordt gevolgd door de Nederlandse Vereniging voor Autisme en een formele uitspraak van de Raad kan leiden tot voor de doelgroep relevante jurisprudentie. Daarnaast onderhoudt appellant nauwe contacten met gemeenteraadsleden en de wethouder zorg in zijn woonplaatsgemeente en deze personen zijn bekend met de procedure bij de Raad. Ten slotte meent appellant dat een (inhoudelijke) uitspraak van de Raad waarin een deskundige benoemd is geweest relevant kan zijn voor de verzekeringsartsen van het Uwv.
Partijen hebben vervolgens toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is de bestuursrechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen indien (nog) sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. De betrokkene zal belang hebben bij de beoordeling van zijn hoger beroep indien het resultaat dat hiermee wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben. Ook zal procesbelang worden aangenomen indien de betrokkene stelt dat het bestreden besluit een rechtstreeks feitelijk gevolg heeft waarvan hij in een andere rechtsverhouding nadeel zal ondervinden en de in de voorliggende zaak te nemen beslissing voor het al dan niet intreden van dat gevolg beslissend is (zie de uitspraak van 9 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:53).
1.2.
In een situatie als deze, waarin met ingang van 3 november 2011 alsnog een loonaanvullingsuitkering (LAU) is toegekend die gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en waarin appellant niet uitdrukkelijk heeft betoogd duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, leveren de bij appellant bestaande bezwaren tegen de eerdere beoordeling door het Uwv vanwege belangstellende derden dan wel verzekeringsartsen van het Uwv geen procesbelang op. Met het aanvechten van de eerdere medische en arbeidskundige beoordeling kan appellant immers niet meer krijgen dan hij bij het bestreden besluit al toegekend heeft gekregen, noch wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid noch wat betreft de hoogte van zijn LAU.
1.3.
Voorts kan een procesbelang nog gelegen zijn in het gevolg dat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% heeft voor de soort en de hoogte van de WIA-uitkering na afloop van de loongerelateerde uitkering (zie de uitspraak van 15 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485). Ook hiervan is in het onderhavige geval geen sprake omdat de LAU die aan appellant na afloop van de loongerelateerde uitkering met ingang van
3 november 2011 is toegekend, eveneens gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
2. Wat is overwogen in 1.1 tot en met 1.3 leidt tot de conclusie dat appellant geen procesbelang heeft bij beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
3.1.
Omdat het Uwv aan appellant is tegemoetgekomen bestaat aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken. Aangezien het Uwv reeds bij het besluit van 25 oktober 2016 de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar heeft vergoed, staan de Raad nog slechts ter beoordeling de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten. Deze worden begroot op € 2.475,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (één punt voor het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, een half punt voor het schriftelijk indienen van repliek, één punt voor het hoger beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep en een half punt voor het verschijnen ter nadere zitting in hoger beroep).
3.2.
De namens appellant verzochte vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten door zijn gemachtigde ten bedrage van € 7.548,85 en € 445,95 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 19 december 1997, ECLI:NL:CRVB:1997:AN5550) is in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgelegd dat enkel de aldaar beschreven processuele handelingen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, met die restrictie dat de vergoeding niet méér bedraagt dan de aldaar vastgestelde forfaitaire bedragen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2017.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) P. Boer

NW