In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat het Uwv hem inmiddels een loonaanvullingsuitkering (LAU) heeft toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat de bezwaren van appellant tegen de eerdere beoordeling door het Uwv geen procesbelang opleveren, aangezien hij niet meer kan verkrijgen dan hem al is toegekend. De Raad heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv, nu het appellant tegemoet is gekomen, veroordeeld dient te worden in de proceskosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn begroot op € 2.475,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De verzoeken van appellant om vergoeding van hogere kosten zijn afgewezen, omdat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens de geldende regelgeving. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.