Uitspraak
6 november 2015, 15/4515 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2015. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door vreemdelingen die geen aanspraak konden maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen volgens de Vreemdelingenwet 2000. De appellanten, een groep van 92 vreemdelingen, hadden bezwaar gemaakt tegen een eerdere beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin werd meegedeeld dat het leefgeld, dat was uitgekeerd als onderdeel van een pilot voor opvang, niet meer zou worden verstrekt. Het college verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de e-mail waarin het leefgeld werd stopgezet geen besluit zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de e-mail wel degelijk als een besluit moest worden aangemerkt en gaf het college opdracht om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Het college besloot vervolgens het bezwaar ongegrond te verklaren, met verwijzing naar eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd gesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) en dat deze opvang als voldoende kan worden beschouwd. De Raad bevestigde deze lijn van redenering en oordeelde dat er geen noodzaak was voor aanvullende opvang of leefgeld op basis van de Wmo, aangezien de VBL al voldeed aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden. De beroepsgrond van appellanten dat het recht op leefgeld niet per 7 juli 2014 beëindigd mocht worden, werd verworpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.