ECLI:NL:CRVB:2017:572

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
15/727 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het recht op een WIA-uitkering werd betwist. Appellant, die zich in 2007 ziek meldde, had eerder een beslissing van het Uwv ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een verslechtering van zijn gezondheid in 2013, heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend, maar het Uwv concludeerde dat zijn arbeidsongeschiktheid nog steeds onder de 35% bleef. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door hen aangenomen beperkingen juist waren. Appellant stelde dat zijn klachten onvoldoende waren erkend en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

Uitspraak

15/727 WIA
Datum uitspraak: 17 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 januari 2015, 14/2247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabici, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2016. Namens appellant is
mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
De Raad heeft het onderzoek heropend en heeft bij brief van 16 maart 2016 een vraagstelling aan het Uwv gedaan.
Bij brief van 8 april 2016 heeft het Uwv ter beantwoording van de vraagstelling van de Raad een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 april 2016 ingezonden.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 25 november 2016. Namens appellant is mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich met ingang van 26 november 2007 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker. Bij besluit van 29 september 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 23 november 2009 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 17 februari 2010 ongegrond verklaard.
1.2.
In juli 2013 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheidstoestand vanaf augustus 2012 is verslechterd. Daarbij is informatie overgelegd van de revalidatiearts van 13 april 2010 en de orthopedisch chirurg van 26 februari 2013. Appellant is op 18 oktober 2013 onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sprake is van een geringe toename van de beperkingen ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die is vastgesteld bij de beoordeling per 23 november 2009. Hoewel appellant meer lage rugklachten heeft, is er volgens de verzekeringsarts slechts een geringe aanpassing van de FML nodig, omdat op de FML uit 2009 de beperkingen voor het gebruik van de lage rug al fors zijn aangezet. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in de FML van 18 oktober 2013. Op grond van deze FML heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd die appellant wordt geacht te kunnen verrichten. Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 18,87% bedraagt. Daarop heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 augustus 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij met ingang van deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 24 oktober 2013 gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat de beperkingen op de FML van 18 oktober 2013 juist zijn vastgesteld. De beschikbare medische informatie van de behandelaars is daarbij in de beoordeling betrokken, waaronder de resultaten van een
MRI-scan van augustus 2012 en informatie van de behandelend orthopedisch chirurg. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigt deze informatie dat bij de beoordeling is uitgegaan van het juiste medische feitencomplex. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek geconstateerd dat sprake is van deconditionering, stramheid van het hele lichaam en weinig bewegen. Bij besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 oktober 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
In beroep heeft appellant een rapport van 4 maart 2014 van bedrijfsarts A.M.H. Derksen en de door haar opgestelde FML van dezelfde datum overgelegd. Naar aanleiding van een vraagstelling van de rechtbank heeft het Uwv in beroep een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 december 2014 overgelegd. Deze arbeidsdeskundige heeft opnieuw functies geselecteerd, omdat bij de eerdere functieselectie een onjuiste onderzoeksdatum is gehanteerd. De alsnog geselecteerde functies acht deze arbeidsdeskundige geschikt voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek van de verzekringsartsen zorgvuldig verricht. De enkel-, been- en rugklachten zijn in de beoordeling betrokken. Ook de beschikbare informatie van de behandelaars is in de beoordeling betrokken. De belastbaarheid is op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant er niet in is geslaagd voldoende twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling te zaaien. Het rapport van Derksen is opgemaakt in het kader van de (voormalige) Wet werk en bijstand en op basis van andere criteria. Niet duidelijk is of Derksen bij het aannemen van de urenbeperking toepassing heeft gegeven aan de Standaard verminderde arbeidsduur. Voor een onderzoek door een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Omdat de medische geschiktheid van appellant voor de voor hem geselecteerde functies met het door het Uwv in beroep overgelegde rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 december 2014 alsnog voldoende is gemotiveerd, heeft de rechtbank aanleiding gezien om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
3. Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en dat zijn lichamelijke en psychische klachten zijn onderschat. Appellant heeft rug-, nek- en voetklachten, klachten van pijn in de buik, rug, voeten, benen en armen en fluctuaties van de bloeddruk. Appellant stelt dat hij met zijn klachten de geselecteerde functies niet kan verrichten. De functie soldering technician (SBC-code 111180) is niet geschikt omdat daarin de belastbaarheid wordt overschreden door veelvuldige deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo, besturen van een elektrische hefwagen, knielen/hurken en belasting van de rug. De functie wikkelaar (SBC-code 267050) is niet geschikt omdat daarin de belastbaarheid wordt overschreden door veelvuldig tillen, buigen en reiken. Volgens appellant heeft het Uwv voor hem ten onrechte geen volledige arbeidsongeschiktheid aangenomen. In elk geval had het Uwv een urenbeperking moeten aannemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en appellant op het spreekuur heeft onderzocht. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens een dossieronderzoek verricht en appellant onderzocht op het spreekuur. De informatie van de behandelaars is in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde FML van 18 oktober 2013 onderschreven.
4.2.
Het door appellant in beroep overgelegde rapport van bedrijfsarts Derksen biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid. De overwegingen van de rechtbank over het rapport van Derksen zijn juist. Het rapport van Derksen heeft geen betrekking op de medische situatie van appellant op de datum in geding, nog daargelaten dat het rapport een ander doel dient dan de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv en voor de door Derksen verrichte beoordeling een ander toetsingskader geldt.
4.3.
Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen, die op het resultaat functiebeoordeling zijn weergegeven voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen
IvR