ECLI:NL:CRVB:2017:595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
16/4527 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstand door administratieve vergissing

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand die onverschuldigd is betaald aan appellant, als gevolg van een administratieve vergissing door het college van burgemeester en wethouders van Helmond. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had recht op een langdurigheidstoeslag, die normaal gesproken één keer per jaar werd uitbetaald. Echter, in 2014 ontving appellant deze toeslag maandelijks, wat het college later als een vergissing kwalificeerde. Op 29 juli 2015 heeft het college besloten om een bedrag van € 3.806,- terug te vorderen, omdat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de maandelijkse uitbetaling niet correct was. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar op 17 november 2015.

De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant, gezien zijn eerdere ervaring met de langdurigheidstoeslag, had moeten twijfelen aan de maandelijkse uitbetalingen. De Raad concludeerde dat het college terecht de bevoegdheid had om de onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen. Bovendien werd het verzoek van appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen, omdat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 februari 2017.

Uitspraak

16.4527 PW

Datum uitspraak: 21 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
14 juni 2016, 15/6851 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 januari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Daarnaast ontvangt appellant sinds 2004 één keer per jaar een langdurigheidstoeslag. In 2014 heeft het college de langdurigheidstoeslag niet één keer maar elke maand aan appellant uitbetaald.
1.2.
Bij besluit van 29 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 november 2015 (bestreden besluit), heeft het college op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de PW een bedrag van € 3.806,- van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de maandelijkse uitbetaling van de langdurigheidstoeslag een administratieve vergissing is geweest, waardoor appellant in 2014 teveel langdurigheidstoeslag tot een bedrag van € 3.806,- heeft ontvangen. Het terug te vorderen bedrag zal het college verrekenen met de bijstand van appellant. Het college ziet geen redenen om af te zien van terugvordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de PW kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6779) is deze in de Wet werk en bijstand gelijkluidende bepaling geschreven voor de gevallen waarin (teveel) bijstand is verleend als gevolg van een administratieve vergissing aan de zijde van het bestuursorgaan die bij de toekenning of bij de uitbetaling van de bijstand is begaan.
4.2.
Niet in geschil is dat de maandelijkse uitbetaling van de langdurigheidstoeslag in 2014 het gevolg is van een administratieve vergissing. In geschil is of appellant dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat hij in 2014 teveel langdurigheidstoeslag ontving. Appellant heeft vanaf 2004 de langdurigheidstoeslag al negen jaar één keer per jaar ontvangen. Appellant had daarom vraagtekens moeten plaatsen bij de maandelijkse uitbetaling van de langdurigheidstoeslag in 2014. Het kan appellant niet ontgaan zijn dat het college elke maand € 346,- extra op zijn bankrekening overmaakte, naast het bedrag van de voor hem geldende bijstandsnorm. Dat appellant psychische problemen had waardoor hij de maandelijkse betalingen niet heeft opgemerkt, heeft hij niet nader onderbouwd.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het college bevoegd was om de onverschuldigd betaalde kosten van bijstand van appellant terug te vorderen.
4.5.
Met betrekking tot de terugvordering heeft de rechtbank juist geoordeeld dat de door appellant gestelde financiële problemen, die volgens hem door de terugvordering van het college nog groter zijn geworden, geen dringende redenen vormen in de zin dat het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering is niet gebleken. Het betoog van appellant dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat het college zelf een fout heeft gemaakt, waardoor appellant nu met een schuld wordt geconfronteerd, treft gelet op 4.4 geen doel.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente is onder deze omstandigheden geen plaats, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2017.
(getekend) M. Hillen
(getekend) L.V. van Donk

HD