ECLI:NL:CRVB:2017:624

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
16/962 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 november 2012, waarin werd vastgesteld dat er maandelijks een bedrag van € 150,- zou worden ingehouden op zijn uitkering. Dit besluit was genomen ter verrekening van een schuld van € 13.070,65 aan teveel ontvangen uitkering en een verschuldigde boete. Het bezwaar van de appellant werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank had deze beslissing van het Uwv bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De Raad benadrukte dat de handelingen van de bewindvoerder voor rekening en risico van de appellant komen. De Raad wees erop dat de rechtbank voldoende had aangetoond dat het besluit van 12 november 2012 op de juiste wijze was verzonden, ondanks dat het niet aangetekend was verzonden. De appellant had niet overtuigend aangetoond dat hij het besluit niet had ontvangen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier R.H. Budde, en werd openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.

Uitspraak

16/962 WIA
Datum uitspraak: 22 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2015, 15/2539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Hage, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hage. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat maandelijks een bedrag van € 150,- zal worden ingehouden op de uitkering die appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontvangt, ter verrekening van een schuld van € 13.070,65 aan teveel ontvangen uitkering en verschuldigde boete.
1.2.
Het bezwaarschrift tegen het besluit van 12 november 2012 is door het Uwv ontvangen op 24 juli 2014. Bij besluit van 13 maart 2015 (bestreden besluit) is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het is ingediend na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is daartoe overwogen dat weliswaar vaststaat dat het Uwv het besluit van 12 november 2012 niet aangetekend heeft verzonden, maar dat de verzending op de verzenddatum naar het juiste adres voldoende aannemelijk is gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer de uitspraken
van 2 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7532 en 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423.
2.2.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant er niet in is geslaagd de ontvangst van het besluit van 12 november 2012 op zodanige wijze te ontkennen dat aan die ontvangst redelijkerwijs kan worden getwijfeld. De rechtbank acht het daarbij van belang dat appellant voordat hij op 16 juni 2014 een afschrift van het besluit van 12 november 2012 heeft opgevraagd, op 12 juni 2014 telefonisch contact heeft gehad met het Uwv. Uit een zich in het dossier bevindende telefoonnotitie blijkt dat appellant zich op laatstgenoemde datum tot het Uwv heeft gewend met de vraag: “Er wordt een ander bedrag ingehouden/verrekend dan was afgesproken. Wat is daarvan de reden?”
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in zijn belang is geschaad nu de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Tevens stelt hij zich op het standpunt dat de aangevallen uitspraak onvoldoende zorgvuldig is en niet kan worden gedragen door de gehanteerde motivering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad overweegt het volgende.
4.2.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar het wettelijk kader en de vaste rechtspraak van de Raad, met juistheid geoordeeld dat het bezwaarschrift van 24 juli 2014 tegen het besluit van 12 november 2012 niet tijdig is ingediend en dat het bezwaar om die reden terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De overwegingen, die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking vanwege het ontbreken van gemotiveerde gronden.
4.3.
Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat alle post bij de bewindvoerder terecht kwam en dat deze in gebreke is gebleven relevante post door te sturen. Mede om die reden is de bewindvoering in mei 2016 veranderd. Deze grond slaagt niet aangezien handelingen van de bewindvoerder voor rekening en risico van appellant komen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.H. Budde

SG