ECLI:NL:CRVB:2017:624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 november 2012, waarin werd vastgesteld dat er maandelijks een bedrag van € 150,- zou worden ingehouden op zijn uitkering. Dit besluit was genomen ter verrekening van een schuld van € 13.070,65 aan teveel ontvangen uitkering en een verschuldigde boete. Het bezwaar van de appellant werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank had deze beslissing van het Uwv bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De Raad benadrukte dat de handelingen van de bewindvoerder voor rekening en risico van de appellant komen. De Raad wees erop dat de rechtbank voldoende had aangetoond dat het besluit van 12 november 2012 op de juiste wijze was verzonden, ondanks dat het niet aangetekend was verzonden. De appellant had niet overtuigend aangetoond dat hij het besluit niet had ontvangen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier R.H. Budde, en werd openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.