ECLI:NL:CRVB:2017:668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
13/4648 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de medische onderbouwing van een WIA-uitkering en de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 24 februari 2017, wordt het bestreden besluit van het Uwv vernietigd wegens een gebrek aan deugdelijke medische onderbouwing. Appellant, die als procesoperator heeft gewerkt, heeft zich op 28 oktober 2010 ziek gemeld vanwege rug- en psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 8 december 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij hij 52,7% arbeidsongeschikt is geacht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak is bevestigd, maar met de bepaling dat de rechtsgevolgen in stand blijven.

In hoger beroep heeft appellant de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit bestreden, met de stelling dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn rugklachten en psychische klachten. De Raad heeft een neuroloog, A.H.C. Geerlings, als deskundige benoemd, die concludeerde dat appellant meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De deskundige heeft vastgesteld dat appellant lijdt aan een radiculair syndroom S1, wat leidt tot aanzienlijke beperkingen in zijn functioneren.

De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de conclusies van de deskundige niet voldoende heeft weerlegd en dat het bestreden besluit daarom niet voldoet aan de vereisten van een deugdelijke medische onderbouwing. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij de FML moet worden aangepast aan de bevindingen van de deskundige. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

13/4648 WIA-T
Datum uitspraak: 24 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 juli 2013, 13/2078 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadien de beroepsgronden aangevuld en medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en in reactie op de door appellant ingediende stukken rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.
De Raad heeft het onderzoek heropend. Op verzoek van de Raad heeft de neuroloog
A.H.C. Geerlings op 2 januari 2016 als deskundige een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
F.L. van Duijn van 10 februari 2016 op het rapport van de deskundige gereageerd.
Desgevraagd is Geerlings bij rapport van 16 maart 2016 op deze reactie ingegaan. Het Uwv heeft, hiermee geconfronteerd, gereageerd met een commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 april 2016.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 13 januari 2017. Voor appellant is verschenen
mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als procesoperator. Op 28 oktober 2010 heeft hij zich ziek gemeld in verband met rugklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft bij besluit van 13 november 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 8 december 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is vastgesteld dat appellant 52,7% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 november 2012 is bij besluit van
14 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, met verwijzing naar een rapport van 14 februari 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Hiertoe heeft zij – samengevat – overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er, gelet op alle voorhanden medische gegevens, geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de op 30 oktober 2012 door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Verder heeft de rechtbank overwogen dat, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep pas in de beroepsfase heeft gereageerd op de bezwaargronden van appellant, het bestreden besluit wat betreft de arbeidskundige onderbouwing onzorgvuldig tot stand is gekomen. De in beroep gegeven arbeidskundige onderbouwing acht de rechtbank toereikend en daarom heeft de rechtbank aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit bestreden. Appellant stelt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn rugklachten en zijn psychische klachten die het gevolg zijn van de Post Traumatische Stress Stoornis waar hij aan lijdt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant medische informatie ingediend. Verder heeft appellant zijn bezwaren tegen één van de aan hem als passende arbeidsmogelijkheden voorgehouden functies (soldering technician, SBC-code 111180) herhaald. Appellant stelt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom deze functie, ondanks het vele zitten en de geringe vertredingsmogelijkheden, passend is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Gelet op de standpunten van partijen en de voorhanden zijnde medische gegevens, waaruit verschil van inzicht blijkt over de ernst van de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 8 december 2012, heeft de Raad aanleiding gezien de neuroloog Geerlings als deskundige te benoemen.
4.2.
In zijn rapport van 2 januari 2016 heeft Geerlings geconcludeerd dat bij appellant, op de in geding zijnde datum, sprake is van een radiculair syndroom S1 als gevolg van een persisterende HNP L5-S1 links paramediaan, in combinatie met artrose van het intervertebraal gewricht. Geerlings heeft op basis van medische informatie, waaronder een verslag van een op 29 januari 2013 verrichte MRI-scan, en de bevindingen bij eigen onderzoek gerapporteerd dat op de in geding zijnde datum sprake was van druk op de wortel S1. Gelet hierop is er volgens Geerlings sprake van beperkingen betreffende de functie van de lumbale wervelkolom en de functies van de afgaande zenuwwortel S1 links. Als gevolg hiervan acht de deskundige appellant meer beperkt dan in de FML is aangegeven op de items buigen, frequent buigen tijdens werk, torderen, frequent zware lasten hanteren tijdens werk, lopen, lopen tijdens werk, zitten, zitten tijdens werk, staan, staan tijdens werk gebogen en/of getordeerd actief zijn. Verder kan appellant geen knellend of strak schoeisel dragen.
4.3.
Het Uwv heeft na kennisname van het deskundigenrapport geen aanleiding gezien om het standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit te herzien. Daartoe is verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Duijn van 10 februari 2016, waarin onder meer is vermeld dat de visie van de deskundige, dat de klachten voortvloeien uit voortdurende prikkeling van S1 links, niet wordt gevolgd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vloeit de beschadiging van wortel S1 niet voort uit voortdurende prikkeling, maar uit een beschadiging die al voor de ingreep in 2011 aanwezig was en die zich niet heeft hersteld.
4.4.
De deskundige heeft in reactie hierop in een aanvullend rapport van 16 maart 2016 te kennen gegeven dat hij bij het door hem verrichte lichamelijk onderzoek voortdurende prikkeling van de wortel S1 links heeft herkend, dat hij bij de beoordeling van de MRI van
29 januari 2013 duidelijk een HNP L5-S1 aantrof en dat in het verslag van dat onderzoek prikkeling van de wortel S1 als goed voorstelbaar wordt beschouwd. De deskundige heeft zijn conclusie dat bij appellant op de in geding zijnde datum sprake was van een radiculair syndroom S1 met de daaruit voortvloeiende beperkingen, zoals beschreven in het rapport van 2 januari 2016, gehandhaafd. In een rapport van 28 april 2016 heeft van Duijn geconcludeerd dat er geen aanleiding is de FML per 8 december 2012 aan te passen.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van Geerlings geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. In het geval van appellant heeft de deskundige, na kennisneming van de gegevens van de behandelende artsen en eigen onderzoek van appellant, geconcludeerd dat er aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen. Wat van de kant van het Uwv is aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de conclusie van de door de Raad geraadpleegde deskundige. Van belang is dat de deskundige na kennisneming van de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt gemotiveerd heeft gehandhaafd.
4.6.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke medische onderbouwing ontbeert, aangezien uit het rapport van de deskundige volgt dat appellant op de in geding zijnde datum, 8 december 2012, meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.
5. Nu de FML dient te worden aangepast aan het oordeel van de deskundige en vervolgens door de arbeidsdeskundige moet worden bezien of functies te duiden zijn, en zo ja, welk verlies aan verdiencapaciteit aanwezig is, ziet de Raad aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 14 februari 2013 te herstellen met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK