ECLI:NL:CRVB:2017:670
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake voortzetting WAO-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als timmerman/palletreparateur heeft gewerkt, ontving sinds 21 augustus 1997 een WAO-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid door claudicatieklachten en bronchitis. In 2007 werd zijn uitkering herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant meldde in 2013 een verslechtering van zijn gezondheid, maar het Uwv besloot de uitkering ongewijzigd voort te zetten. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak binnen de relevante termijn van vijf jaar. De Raad stelt vast dat de medische gegevens geen objectieve aanwijzingen bieden voor een toename van de beperkingen in de relevante periode. De rechtbank heeft terecht het beroep ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.