Uitspraak
7 januari 2016, 15/2382 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van schade
18 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meys. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
30 januari 2013, vastgesteld dat appellant met ingang van 21 september 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht functies als wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102) te vervullen.
WIA-beoordeling aan hem zijn voorgehouden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
1 mei 2015 vastgesteld dat appellant per 1 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 juni 2015 ten grondslag.
1 mei 2015 de in 1.1 genoemde functies te vervullen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het standpunt van appellant dat zijn medische beperkingen groter zijn dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
11 januari 2013. Voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4399) kan in dit geding de passendheid van de voor appellant in de WIA-beoordeling geselecteerde functies niet meer ter discussie staan. Het gaat nog slechts om de vraag of appellant op de datum in geding van 1 mei 2015 op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor die functies. De gronden van appellant die zien op de arbeidskundige aspecten van de functies behoeven daarom geen bespreking.
23 maart 2015 heeft appellant zich tot de huisarts gewend met psychische en lichamelijke klachten, omdat hij zich ziek heeft gemeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk uiteengezet op welke gronden hij tot de conclusie is gekomen dat de ernst van het geclaimde onvermogen niet kan worden verklaard vanuit de objectief gevonden afwijkingen en bij het vaststellen van de beperkingen ruimschoots is tegemoetgekomen aan het klachtenbeeld van appellant. Het Uwv heeft zich daarmee terecht op het standpunt gesteld dat de beperkingen van appellant op 1 mei 2015 in vergelijking met de eerdere WIA-beoordeling niet zijn toegenomen.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017.