Uitspraak
OVERWEGINGEN
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Betrokkene ontving sinds 29 december 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand herzien en teruggevorderd over de periode van 15 juni 2013 tot en met 30 september 2014, omdat betrokkene niet zou hebben gemeld dat zijn dochter naar Duitsland was verhuisd. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar het college heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat de dochter van betrokkene in de relevante periode niet meer bij hem woonde. De Raad oordeelde dat het college niet in redelijkheid kon aannemen dat de dochter per 15 juni 2013 niet meer bij betrokkene woonde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de herziening van de bijstand over de periode van 15 juni 2013 tot 24 juni 2014 en de terugvordering in zijn geheel. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat betrokkene zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden over de periode van 24 juni 2014 tot en met 30 september 2014, waardoor het college bevoegd was om de openstaande vordering te verhogen met af te dragen loonbelasting en premies. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 990,- en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 124,- aan betrokkene moet vergoeden.