ECLI:NL:CRVB:2017:888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/4184 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en verzoek om bevordering binnen de politieorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die werkzaam is bij de politie en verzoekt om bevordering van schaal 7 naar schaal 8 (Senior GGP). De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant is op 19 juli 2010 aangesteld en heeft in de loop der jaren verschillende functies bekleed binnen de politie. In 2012 is hij bevorderd naar Generalist GGP, maar zijn verzoek om verdere bevordering is afgewezen door de korpschef. De korpschef stelde dat de appellant niet voldeed aan de opleidingseis en dat er geen beoordeling kon worden opgemaakt over de relevante periode, omdat deze minder dan zes maanden besloeg. De rechtbank heeft het beroep van de appellant deels ongegrond verklaard en het bestreden besluit van de korpschef in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de korpschef terecht heeft gesteld dat de appellant niet voldoet aan de vereisten voor bevordering, met name de opleidingseis. De Raad benadrukt dat de conceptbeoordeling van de appellant niet kon worden vastgesteld, omdat deze betrekking had op een periode die niet voldeed aan de eisen van het beoordelingsreglement. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen in stand blijven. De uitspraak is gedaan op 2 maart 2017.

Uitspraak

16/4184 AW
Datum uitspraak: 2 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 mei 2016, 15/2603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N.D. Dane hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. M.J.M. Suijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 19 juli 2010 aangesteld bij de politie in de functie van Politiemedewerker (Medewerker GGP) bij het voormalig korps [korps a], afdeling [afdeling]. Per 19 juli 2012 is hij bevorderd naar medewerker Basispolitiezorg (Generalist GGP), eveneens bij de afdeling [afdeling]. Sinds 26 november 2012 is hij werkzaam bij de [naam eenheid] Eenheid van de dienst [naam dienst], eveneens als Generalist GGP.
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen de verwachte geschiktheid voor senior GGP alsmede relevante werkervaring. Het aantal werkervaringsjaren is een landelijke afspraak en is op drie jaar gesteld. Voor de stap van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) geldt de landelijke afspraak over het aantal werkervaringsjaren niet. Het loopbaanbeleid geldt vanaf
1 november 2010 voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie. De Raad van korpschefs i.o. heeft zich aan de circulaire geconformeerd en het bevoegd gezag dient deze circulaire te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.4.
In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. Daarin is opgenomen dat voor de bevordering van Generalist GGP naar Senior GGP geen landelijke richtlijn wordt gegeven wat precies moet worden verstaan onder “afgeronde functiegerichte aangewezen opleiding op niveau 4”. Het gaat om het principe dat de medewerker heeft laten blijken cognitief op niveau 4 te zitten. De indicatie daarvoor kan bestaan uit reeds gevolgde initiële opleidingen op niveau 4 of hoger of met goed gevolg afgelegde deelopleidingen, modulen, kernopgaven op tenminste niveau 4, of dat een afspraak is gemaakt en ondertekend dat diegene de opleiding gaat volgen.
1.5.
Op 22 juni 2012 is over het functioneren van appellant over het tijdvak van 22 juni 2011 tot en met 22 juni 2012 een beoordeling opgesteld, die op 2 augustus 2012 door het bevoegd gezag is vastgesteld. Het totaaloordeel van deze beoordeling luidt dat appellant goed functioneert (score 4 van 5) en kan worden bevorderd tot hoofdagent.
1.6.
Appellant heeft op 12 juli 2013 op grond van het loopbaanbeleid verzocht om bevordering van schaal 7 naar schaal 8 (Senior GGP).
1.7.
Op 31 juli 2013 heeft de voormalig leidinggevende van appellant een conceptbeoordeling over de jaren 2011 en 2012 opgesteld met daarin een potentieelbeoordeling, inhoudende dat appellant ruim boven de norm van de functie van medewerker basispolitiezorg functioneert en dat hij in aanmerking komt voor het volgen van een opleiding op niveau 4.
1.8.
Bij besluit van 7 mei 2014 heeft de korpschef de conceptbeoordeling van 31 juli 2013 niet vastgesteld en het verzoek om bevordering afgewezen.
1.9.
Bij besluit van 17 maart 2015 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2014 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant het verzoek om bevordering niet voor 31 december 2012 heeft ingediend en niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan de aanvraag alsnog in behandeling kan worden genomen.
1.10.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en op 8 januari 2016 een schriftelijke verklaring van 6 januari 2016 overgelegd. Daarin verklaart zijn voormalig leidinggevende (M) dat hij enkele weken vóór 31 december 2012 een gesprek heeft gehad met appellant, waarin deze te kennen heeft gegeven in aanmerking te willen komen voor bevordering op grond van het loopbaanbeleid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het niet vaststellen van de conceptbeoordeling, ongegrond verklaard. Voor het overige is het beroep - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit in zoverre vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat aan het vaststellen van de conceptbeoordeling van 31 juli 2013 het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van het Beoordelingsreglement politie Rotterdam-Rijnmond (beoordelingsreglement) in de weg staat. De conceptbeoordeling ziet op eenzelfde tijdvak als de eerder op 2 augustus 2012 vastgestelde beoordeling. Ten aanzien van het verzoek om bevordering overwoog de rechtbank dat de korpschef appellant, gelet op de verklaring van M, niet langer tegenwerpt dat het verzoek te laat is ingediend. De korpschef heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat appellant niet voor bevordering in aanmerking komt omdat hij niet voldoet aan - onder meer - de opleidingseis. De rechtbank volgt de korpschef hierin. Nu niet aan de opleidingseis wordt voldaan, zijn de overige eisen voor bevordering buiten bespreking gelaten.
3.1.
Appellant heeft ten aanzien van de conceptbeoordeling onder meer aangevoerd dat de vastgestelde beoordeling ziet op het tijdvak van 22 juni 2011 tot en met 22 juni 2012 en de conceptbeoordeling op het tijdvak 2011 en 2012, zodat artikel 4, tweede lid, van het beoordelingsreglement zich hier niet tegen verzet. Ten aanzien van de bevordering heeft appellant aangevoerd dat de rechtsgevolgen ten onrechte in stand gelaten zijn, omdat hij wel degelijk voldoet aan de opleidingseis.
3.2.
De korpschef heeft een aantal redenen genoemd waarom de conceptbeoordeling niet is vastgesteld. Een daarvan luidt dat, voor zover appellant ervaring heeft opgedaan als Generalist GGP, geldt dat deze werkervaring slechts een periode van 5,5 maand beslaat. Appellant is immers pas 19 juli 2012 bevorderd tot Generalist GGP. De beoordelingsperiode voor de bevordering op grond van het loopbaanbeleid loopt tot en met 31 december 2012. Nu op grond van het beoordelingsreglement een beoordeling wordt opgemaakt over een tijdvak van ten minste zes maanden, valt over de voor het loopbaanbeleid relevante periode geen beoordeling op te maken. Mocht dit wel zo zijn dan voldoet appellant volgens de korpschef niet aan de opleidingseis.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De conceptbeoordeling
4.1.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het beoordelingsreglement wordt een beoordeling opgemaakt over een tijdvak van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaar. Op grond van artikel 4, tweede lid, van het beoordelingsreglement strekt het beoordelingstijdvak zich niet uit over een periode waarover al een beoordeling is vastgesteld
.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het beoordelingsreglement aan de vaststelling van de conceptbeoordeling van 31 juli 2013 in de weg staat, moet in het oog gehouden worden met welk doel de conceptbeoordeling is opgesteld. Uit de conceptbeoordeling blijkt dat deze is opgemaakt omdat appellant te kennen heeft gegeven dat hij op grond van het loopbaanbeleid in aanmerking wil komen voor bevordering naar Senior GGP.
4.3.
De beoordelingsperiode voor bevordering op grond van het loopbaanbeleid liep tot en met 31 december 2012. Het loopbaanbeleid is immers per die datum beëindigd. Nu in
artikel 4, eerste lid, van het beoordelingsreglement is bepaald dat een beoordeling wordt opgemaakt over een tijdvak van ten minste zes maanden, kon over de voor het loopbaanbeleid relevante periode waarin appellant de functie van Generalist GGP vervulde, dat wil zeggen van 19 juli 2012 tot 31 december 2012, geen beoordeling worden opgemaakt. Reeds hierom is de conceptbeoordeling terecht niet vastgesteld.
Het verzoek om bevordering
4.4.
Beoordeeld dient te worden of de rechtbank op goede gronden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
4.5.
De rechtbank heeft de korpschef gevolgd in zijn standpunt dat appellant niet voor bevordering naar Senior GGP in aanmerking komt, omdat hij ten tijde van belang niet voldeed aan - onder meer - de opleidingseis. Uit 4.3 blijkt dat appellant reeds om een andere reden niet voor bevordering in aanmerking kon komen, namelijk omdat hij ten tijde van belang niet kon voldoen aan het vereiste van een recente beoordeling boven de norm. Daarom blijft de vraag of appellant voldeed aan de overige voorwaarden voor bevordering, waaronder de opleidingseis, buiten bespreking.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten en met verbetering van gronden, bevestigen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
J.J.T. van den Corput en H. Benek als leden in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) L.L. van den IJssel

HD