ECLI:NL:CRVB:2017:934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
15/5411 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete opgelegd wegens niet opgegeven ouderkortingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin een boete is opgelegd wegens het niet melden van ontvangen alleenstaande ouderkortingen. Appellante ontvangt sinds 17 september 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade heeft in 2014 de bijstand van appellante herzien en een bedrag van € 3.122,97 teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Dit betreft de alleenstaande ouderkortingen die zij in 2011 en 2012 heeft ontvangen, maar niet heeft doorgegeven aan het college.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij alle benodigde informatie heeft verstrekt en dat het college ook zelf inzage had moeten hebben in de gegevens van de Belastingdienst. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante een verwijt kan worden gemaakt voor het niet nakomen van haar inlichtingenverplichting. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om van de boete af te zien of deze te matigen, ondanks haar financiële situatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de opgelegde boete van € 478,21 evenredig en passend is. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 maart 2017 door een meervoudige kamer, met A. Stehouwer als voorzitter en G.M.G. Hink en G. van der Wiel als leden, in aanwezigheid van griffier J.L. Meijer.

Uitspraak

15/5411 WWB
Datum uitspraak: 7 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 juli 2015, 14/3258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2017. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.C. Lochtman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 17 september 2010 bijstand, ten tijde hier van belang ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Bij besluit van 14 februari 2014 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 herzien en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.122,97 van appellante teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de over 2011 en 2012 van de Belastingdienst ontvangen alleenstaande ouderkorting van respectievelijk € 931,- en € 944,-. Appellante heeft tegen het besluit van 14 februari 2014 geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.3.
Bij besluit van 19 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 september 2014 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante een boete opgelegd van € 478,21. Daarbij heeft het college het overgangsrecht toegepast en de hoogte van de boete gebaseerd op de Afstemmingsverordening WWB gemeente Kerkrade 2009 over het jaar 2011, te weten de hoogte van een maatregel van 20% voor de duur van één maand, zijnde een bedrag van
€ 237,57, en op de Afstemmingsverordening WWB 2009, Bbz 2004, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Kerkrade over het jaar 2012, te weten de hoogte van een maatregel van 10% voor de duur van twee maanden, zijnde een bedrag van € 240,64.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij alle informatie aan het college heeft verstrekt en dat sprake is geweest van vele contacten met de behandelend ambtenaar [naam] (B), die ook had kunnen vragen naar de heffingskortingen. Anders dan appellante betoogt heeft het college aangetoond dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Niet in geschil is dat appellante geen melding heeft gemaakt van de door haar in 2011 en 2012 ontvangen alleenstaande ouderkortingen. Dat B tijdens de contacten met appellante ook had kunnen vragen naar de heffingskortingen, ontslaat appellante niet van de op haar rustende inlichtingenverplichting. Zij had de in 2011 en in 2012 ontvangen alleenstaande ouderkortingen zelf moeten doorgeven.
4.2.
Van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting kan appellante een verwijt worden gemaakt. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de ontvangst van in 1.2 genoemde alleenstaande ouderkortingen van invloed kan zijn op het recht op bijstand.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat redenen bestaan om van de boete af te zien of deze op nihil te stellen, omdat het college ook zelf inzage heeft in gegevens van de Belastingdienst. Voor zover appellante heeft bedoeld te betogen dat sprake zou zijn van een gedeelde verwijtbaarheid, wordt zij hierin niet gevolgd. Dat is reeds het geval nu het college, zoals de gemachtigde van het college ter zitting van de Raad heeft verklaard en anders dan appellante heeft gesteld, geen rechtstreekse toegang heeft tot de gegevens van de Belastingdienst. Het college is eerst in de loop van het jaar 2013 na een signaal van de Belastingdienst op de hoogte geraakt van de ontvangst van de alleenstaande ouderkortingen in 2011 en 2012.
4.4.
Appellante heeft verder gewezen op haar hachelijke financiële situatie. Naar inmiddels vaste rechtspraak (uitspraken van 11 januari 2016, waaronder ECLI:NL:CRVB:2016:12) kunnen de financiële omstandigheden van de betrokkene aanleiding geven de vast te stellen boete te matigen. Appellante heeft echter haar financiële situatie niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. Voor een (verdergaande) matiging van de boete bestaat geen grond, aangezien een boete van € 478,21 hier evenredig, passend en geboden is.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en G.M.G. Hink en
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2017.
(getekend) A. Stehouwer
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD