ECLI:NL:CRVB:2017:941
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- Th.C. van Sloten
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens op geld waardeerbare werkzaamheden in café
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 31 januari 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), werd betrapt op het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden in een café. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft naar aanleiding van een horecacontrole besloten de bijstand van de appellant in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder de besluiten van het college bekrachtigd, waarbij werd gesteld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden in het café.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De appellant had verklaard dat hij in het café werkte, maar stelde dat hij hiervoor geen beloning ontving, enkel kosteloos drinken en eten. De Raad oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat de appellant op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht, en dat hij had kunnen bedingen voor deze werkzaamheden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan.