ECLI:NL:CRVB:2017:975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
15/6898 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een pensioenoverzicht en de gevolgen van wetswijzigingen voor de AOW-leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een pensioenoverzicht dat door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan betrokkene is verstrekt. Betrokkene, geboren in 1950, heeft bezwaar gemaakt tegen het pensioenoverzicht waarin zijn AOW-opbouw tot 20 maart 2014 werd vermeld. Hij stelde dat door de wijziging van de AOW-leeftijd en de aanvangsleeftijd van de pensioenopbouw, hij te maken kreeg met een AOW-gat van vijf maanden, wat leidde tot financiële schade. Betrokkene voerde aan dat deze wijziging een schending van zijn eigendomsrecht vormde, zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

De rechtbank Den Haag had eerder geoordeeld dat het pensioenoverzicht als besluit moest worden aangemerkt en dat de Svb inhoudelijk op de bezwaargronden moest ingaan. De Svb had echter het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank werd vernietigd. In hoger beroep heeft de Svb betoogd dat het pensioenoverzicht geen besluit is en dat de rechtbank ten onrechte heeft getoetst aan de rechtvaardigingsgronden voor aantasting van eigendom.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de inmenging in het eigendomsrecht in het algemeen proportioneel is en dat de rechtsgevolgen van de wijziging van de AOW-leeftijd niet automatisch leiden tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol. De Raad concludeerde dat de vraag of er sprake is van een onevenredig zware last, van geval tot geval moet worden beoordeeld en dat dit in een latere procedure aan de orde kan komen. Het hoger beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard, en de eerdere beslissing van de rechtbank werd vernietigd, behalve de beslissing over de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

15/6898 AOW, 15/7221 AOW
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 september 2015, 14/3883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft W.F.K. ter Hennepe hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en tevens hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft Ter Hennepe een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Betrokkene is vertegenwoordigd door Ter Hennepe. De Svb heeft zich – zoals tevoren aangekondigd – niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Desgevraagd heeft de Svb bij brief van 21 maart 2014 aan betrokkene, geboren [in]
1950, een pensioenoverzicht toegezonden. Hierop is vermeld dat zijn pensioenopbouw ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) is beoordeeld tot en met
20 maart 2014. Betrokkene is verzekerd geacht voor de AOW vanaf het begin van zijn pensioenopbouw op 29 maart 1966 tot en met 20 maart 2014, waardoor hij 96% van het AOW-pensioen heeft opgebouwd. Voorts is vermeld dat betrokkene zijn AOW-leeftijd bereikt op 29 maart 2016.
1.2.
Bij de vaststelling van het pensioenoverzicht heeft de Svb toepassing gegeven aan artikel 7a van de AOW, zoals dat artikel toen luidde. Artikel 7a van de AOW is ingevolge de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 328) met ingang van 1 januari 2013 ingevoegd in de AOW, als gevolg waarvan de aanvangsleeftijd van de pensioenopbouw en de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs zijn verhoogd.
1.3.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het pensioenoverzicht van 21 maart 2014. Aan hem is functioneel leeftijdsontslag (FLO) verleend en de FLO-uitkering loopt door tot de leeftijd van 65 jaar. Door de verschuiving van de aanvangsleeftijd van de pensioenopbouw en de verhoging van de AOW-leeftijd heeft betrokkene een AOW-gat van vijf maanden, wat niet voorzienbaar was en waardoor hij grote financiële schade lijdt. De wetswijziging brengt in zijn geval een schending mee van artikel 1 van het Eerste Protocol (Eerste Protocol) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts is volgens betrokkene een verboden onderscheid naar leeftijd gemaakt.
1.4.
Bij de beslissing op bezwaar van 28 april 2014 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat in het pensioenoverzicht alleen is vermeld welke periode betrokkene verzekerd is geweest voor de AOW en dat geen beslissing is genomen ten aanzien van de ingangsdatum van het AOW-pensioen.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 7 mei 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat het pensioenoverzicht als geheel moet worden aangemerkt als besluit en dat de Svb nog inhoudelijk moet ingaan op de bezwaargronden.
2.2.
Bij beslissing op bezwaar 3 juni 2015 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene – voor zover gericht tegen de ingangsdatum van de AOW-opbouw – ongegrond verklaard. Voor zover het bezwaar gericht is tegen de ingangsdatum van het AOW-pensioen is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat met de vermelding van de AOW-leeftijd geen rechtsgevolg is beoogd.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard onder veroordeling van de Svb in de proceskosten van betrokkene en onder bepaling dat de Svb het betaalde griffierecht aan betrokkene vergoedt. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond verklaard, dit besluit is vernietigd en voorts is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de tussenuitspraak van 7 mei 2015 overwogen dat de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het pensioenoverzicht ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft geacht en het beroep in zoverre gegrond verklaard. Voorts is overwogen dat artikel 1 van het Eerste Protocol niet is geschonden.
3.1.
In hoger beroep is namens betrokkene opgemerkt dat dit beroep uitsluitend is gericht tegen dat onderdeel van de aangevallen uitspraak, waar de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand zijn gelaten, alsmede de overwegingen die tot dit deel van de uitspraak hebben geleid. Door betrokkene is aangevoerd dat door de wetswijziging een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol is gemaakt, omdat door de wetswijziging een onevenredig zware last op hem wordt gelegd.
3.2.
De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat wat betreft de ingangsdatum van het
AOW-pensioen geen sprake is van een besluit. Het pensioenoverzicht strekt niet verder dan de vaststelling van de verzekerde tijdvakken tot aan de datum van het besluit. Voor zover het bezwaar is gericht tegen de gewijzigde ingangsdatum van het recht op AOW-pensioen, is het terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de Svb gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft getoetst aan de rechtvaardigingsgronden voor aantasting van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016 die in vergelijkbare zaken zijn gedaan, zie onder andere ECLI:NL:CRVB:2016:2503. In die uitspraak is – kort gezegd − geoordeeld dat een pensioenoverzicht slechts een besluit is waartegen in rechte kan worden opgekomen voor zover het gaat om de rechtsvaststelling van de op dat moment verzekerde tijdvakken en de genoemde aanvangsleeftijd als begin van de opbouwperiode. De vermelding in het pensioenoverzicht van de toekomstige AOW-leeftijd is een mededeling van informatieve aard die niet gericht is op rechtsgevolg en daarom voor dat deel geen besluit waartegen in rechte kan worden opgekomen. Dit betekent dat in zoverre het hoger beroep van de Svb slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, behalve voor zover daarin is beslist over de vergoeding van de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.
4.1.1.
De vraag of de invoering van artikel 7a van de AOW en de daarmee gepaard gaande verschuiving van de aanvangsleeftijd strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en het verbod van discriminatie is vervolgens ontkennend beantwoord. Daartoe is in de eerste plaats overwogen dat de opgebouwde tijdvakken van verzekering voor de AOW moeten worden aangemerkt als een eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van
het Eerste Protocol en dat door de inwerkingtreding van artikel 7a van de AOW, waardoor (eerder) opgebouwde verzekerde tijdvakken niet langer in aanmerking worden genomen voor de opbouw van het AOW-pensioen, een inmenging heeft plaatsgevonden in dat eigendomsrecht.
4.1.2.
De Raad heeft deze inmenging in het eigendomsrecht in het algemeen proportioneel geacht en geoordeeld dat die in het algemeen niet leidt tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol, waarbij is verwezen naar de uitspraak van de Raad van eveneens 18 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2502). Overwogen is voorts dat de toepassing van artikel 7a van de AOW in concrete gevallen tot een onevenredig zware last en daardoor tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol zou kunnen leiden. Of sprake is van een onevenredig zware last moet van geval tot geval op basis van een deugdelijk individueel feitenonderzoek worden beoordeeld. Dit kan echter pas worden bezien in het kader van de besluitvorming die betrekking heeft op de toekenning van het AOW-pensioen en de ingangsdatum van dat pensioen. Op dat moment kan de hoogte van de eventuele schade worden vastgesteld.
4.2.
Deze besluitvorming heeft bij betrokkene inmiddels plaatsgevonden. Betrokkene kan zijn beroep op schending van artikel 1 van het Eerste Protocol en de vraag of in zijn geval sprake is van een onevenredig zware last in een eventuele procedure tegen dat besluit aan de orde stellen.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. Doende wat de rechtbank behoorde te doen, zal het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 2 ongegrond worden verklaard.
5. Er is geen aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de beslissing met betrekking tot de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 3 juni 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KP