ECLI:NL:CRVB:2017:976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar AOW-leeftijd en discriminatieverbod
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1950, had bezwaar gemaakt tegen een pensioenoverzicht dat hem door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was toegestuurd. Dit overzicht vermeldde zijn toekomstige AOW-leeftijd en de appellant betoogde dat deze vermelding een besluit was waartegen hij in rechte kon opkomen. De Svb had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vermelding van de AOW-leeftijd niet gericht was op rechtsgevolg.
De Raad oordeelde dat de vermelding van de AOW-leeftijd inderdaad een informatieve mededeling was en geen besluit waartegen in rechte kon worden opgekomen. Daarnaast werd de invoering van artikel 7a van de AOW, die de aanvangsleeftijd van de pensioenopbouw en de pensioengerechtigde leeftijd verhoogde, niet in strijd geacht met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en het verbod van discriminatie. De Raad concludeerde dat de inmenging in het eigendomsrecht van de appellant proportioneel was en dat de appellant in een latere procedure zijn beroep op schending van dit protocol kon aanvoeren.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door L. Koper, met L.H.J. van Haarlem als griffier.