Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1955, had bezwaar gemaakt tegen een pensioenoverzicht dat hem door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was toegestuurd. Dit overzicht vermeldde zijn toekomstige AOW-leeftijd, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de vermelding niet gericht was op rechtsgevolg. De appellant betoogde dat de wijziging van de AOW-leeftijd, ingevoerd door artikel 7a van de AOW, een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn eigendomsrecht vormde, zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vermelding van de AOW-leeftijd in het pensioenoverzicht inderdaad een informatieve mededeling was en geen besluit waartegen in rechte kon worden opgekomen. De Raad bevestigde dat de invoering van artikel 7a van de AOW niet in strijd was met het EVRM en dat de appellant niet kon aantonen dat hij een onevenredig zware last zou ondervinden door de verhoging van de AOW-leeftijd. De Raad benadrukte dat de gevolgen van de wetswijziging pas beoordeeld konden worden op het moment van de toekenning van het AOW-pensioen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de Svb werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 990,-.