Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1953, had bezwaar gemaakt tegen een pensioenoverzicht dat hem door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was toegestuurd. Dit overzicht vermeldde dat zijn AOW-leeftijd was verschoven als gevolg van de invoering van artikel 7a van de AOW, wat leidde tot een verhoging van de aanvangsleeftijd voor de pensioenopbouw. De appellant stelde dat deze wijziging in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat hij hierdoor een onevenredig zware last zou ondervinden en er sprake zou zijn van discriminatie op basis van leeftijd.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb bij de vaststelling van het pensioenoverzicht correct had gehandeld en dat de verschuiving van de AOW-leeftijd niet in strijd was met het EVRM. De Raad concludeerde dat de inmenging in het eigendomsrecht van de appellant proportioneel was en dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn eigendomsrecht. De Raad benadrukte dat de gevolgen van de wetswijziging per individu beoordeeld moeten worden, maar dat in dit geval geen onevenredig zware last was aangetoond.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelde de Svb in de proceskosten van de appellant, die werden vastgesteld op € 990,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.