ECLI:NL:CRVB:2018:1014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
14/6438 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van export Wajong-uitkering naar Turkije op basis van Besluit 3/80

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van appellant om zijn Wajong-uitkering naar Turkije te mogen exporteren. Appellant, geboren in 1981 en met een verstandelijke beperking en gehoorprobleem, ontvangt sinds 1999 een Wajong-uitkering. Na een eerdere afwijzing van een vergelijkbaar verzoek in 2012, diende hij in 2013 opnieuw een verzoek in, dat door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat artikel 6 van Besluit 3/80 geen betrekking heeft op de Wajong-uitkering, omdat deze uitkering niet is gebaseerd op tijdvakken van verzekering of arbeid als werknemer. De Raad concludeerde dat appellant geen aanspraak kan maken op export van zijn Wajong-uitkering naar Turkije, aangezien de bepalingen van het associatierecht tussen Turkije en de EU enkel van toepassing zijn op Turkse werknemers of hun gezinsleden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de beperkingen van de sociale zekerheidsregelingen voor Turkse staatsburgers en de noodzaak om aan de voorwaarden van het associatierecht te voldoen voor het verkrijgen van uitkeringen in het buitenland.

Uitspraak

14.6438 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 oktober 2014, 14/81 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 april 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Besli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N. Türkkol, advocaat. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord.
De zaak is opnieuw ter zitting onderzocht, gevoegd met de zaken 15/ 3664 WAJONG, 15/7480 WWAJ en 15/6289 WWAJ, op 22 februari 2018. Namens appellante is
mr. Türkkol verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen en mr. drs. J. Hut.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1981, heeft een achterstand in de verstandelijke vermogens en een gehoorprobleem. Hij heeft uitsluitend de Turkse nationaliteit en ontvangt sinds
[geboortedag] 1999 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft tot 2003 gedurende enkele korte periodes in Nederland in loondienst gewerkt, als gevolg waarvan zijn uitkering dan niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling kwam. Sinds februari 2003 heeft appellant niet meer in loondienst gewerkt en is zijn uitkering steeds volledig uitbetaald.
1.2.
Nadat een vergelijkbaar verzoek in januari 2012 was afgewezen, heeft appellant in oktober 2013 een nieuw verzoek ingediend om met behoud van zijn uitkering te mogen verhuizen naar Turkije, waar zijn echtgenote woont. Bij besluit van 22 november 2013 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen. Bij besluit van 30 december 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
2.1.
In beroep heeft appellant zich beroepen op Besluit 3/80 van de Associatieraad EG/Turkije (Besluit 3/80). Appellant heeft met name verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 26 mei 2011, Akdas e.a., C-485/07.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft appellant geen relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich wederom beroepen op artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80. Nu sinds het eerdere verzoek geruime tijd is verstreken en het verzoek bovendien betrekking heeft op een duuraanspraak, had de rechtbank volgens appellant niet mogen volstaan met de toets of appellant nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Appellant meent dat hij op grond van het arrest Akdas aanspraak kan maken op export van zijn Wajong-uitkering naar Turkije.
3.2.
Het Uwv erkent dat per de datum van de herhaalde aanvraag niet kan worden volstaan met de beoordeling of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Appellant kan echter aan artikel 6 van Besluit 3/80 geen aanspraak ontlenen om zijn uitkering te exporteren. De Associatieovereenkomst geldt voor Turkse staatsburgers alleen in hun hoedanigheid van werknemer of gezinslid van een werknemer. Uit artikel 39, tweede en vierde lid, van het Aanvullend Protocol, gelezen in onderlinge samenhang en in samenhang met artikel 11 van Besluit 3/80, blijkt volgens het Uwv dat export van invaliditeitspensioenen alleen mogelijk wordt gemaakt voor zover deze pensioenen gebaseerd zijn op verzekerde of werkzame periodes van werknemers. Appellant ontleent zijn aanspraak op een Wajong-uitkering niet aan werknemerschap, maar aan het feit dat hij ten tijde van zijn 17e verjaardag ingezetene van Nederland was. Appellant kan derhalve niet als werknemer een beroep op artikel 6 van Besluit 3/80 doen. Volgens het Uwv is de situatie van appellant verder niet vergelijkbaar met de situatie zoals aan de orde in het arrest Akdas. Appellant is vanaf zijn 18e verjaardag 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht en heeft volgens het Uwv geen verblijfsrecht als werknemer verworven op grond van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije (Besluit 1/80). Hij heeft een verblijfsrecht als gezinslid van een werknemer. Dit verblijfsrecht is echter niet verloren gegaan als gevolg van de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Zoals besproken ter zitting zal de Raad het bestreden besluit aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen als ware dit het eerste besluit op het verzoek van appellant om zijn Wajong-uitkering naar Turkije te mogen exporteren.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de intrekking van de Wajong-uitkering na een eventuele verhuizing naar Turkije in het geval van appellant niet zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het Uwv behoeft de hardheidsclausule van artikel 3:19, negende lid, van de Wajong dus niet op appellant toe te passen.
4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of appellant op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 aanspraak kan maken op export van zijn Wajong-uitkering naar Turkije. Het Uwv heeft erkend dat appellant werknemer is in de zin van artikel 2, eerste gedachtestreepje, van Besluit 3/80, aangezien hij in het verleden in loondienst heeft gewerkt en op grond daarvan verzekerd is geweest krachtens de Nederlandse socialeverzekeringswetten.
4.4.
Artikel 2 Besluit 3/80 luidt:
“Dit besluit is van toepassing:
- op werknemers op wie de wetgeving van een of meer Lid-Staten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van Turkije zijn,
- op de gezinsleden van deze werknemers die op het grondgebied van een van de Lid-Staten
wonen,
- op de nagelaten betrekkingen van deze werknemers.”
Artikel 6 van Besluit 3/80 luidt:
“Tenzij in dit besluit anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen alsmede de renten bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurdverklaard op grond van het feit dat de rechthebbende in Turkije woont of op het grondgebied van een andere lidstaat dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.”
4.5.
Artikel 39 van het Aanvullend Protocol luidt als volgt:
“1. Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit protocol, stelt de Associatieraad bepalingen vast ter zake van de sociale zekerheid ten behoeve van de werknemers van Turkse nationaliteit die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en ten behoeve van hun binnen de Gemeenschap woonachtige gezinnen.
2. Door deze bepalingen dient het de werknemers van Turkse nationaliteit mogelijk te worden gemaakt om, volgens nader te bepalen regels, de periodes waarin zij verzekerd of werkzaam waren in de verschillende lidstaten, bijeen te tellen voor wat betreft ouderdoms-, overlijdens- en invaliditeitspensioenen, alsmede de gezondheidszorg voor de werknemer en zijn binnen de Gemeenschap woonachtig gezin. Deze bepalingen kunnen voor de lidstaten van de Gemeenschap geen verplichting vormen om de perioden in aanmerking te nemen waarin zij in Turkije verzekerd of werkzaam waren.
3. Bovengenoemde bepalingen dienen het mogelijk te maken, de uitbetaling van de gezinstoelagen te waarborgen wanneer het gezin van de werknemer woonachtig is binnen de Gemeenschap.
4. De ouderdoms-, overlijdens- en invaliditeitspensioenen die zijn verworven op grond van bepalingen uit hoofde van toepassing van lid 2 moeten naar Turkije kunnen worden uitgevoerd.
5. De in dit artikel bedoelde bepalingen doen geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit bestaande bilaterale overeenkomsten tussen Turkije en de lidstaten van de Gemeenschap, voor zover daarbij voor de Turkse onderdanen een gunstiger regeling is vastgesteld.”
Artikel 59 van het Aanvullend Protocol luidt:
“Op de onder dit protocol vallende gebieden, mag de behandeling van Turkije niet gunstiger zijn dan die welke de lidstaten elkaar toekennen krachtens het EG-Verdrag.”
4.6.
Met betrekking tot de vraag of appellant aanspraak kan maken op export van zijn Wajong-uitkering naar Turkije, wordt als volgt overwogen.
4.7.
Blijkens punt 15 van het arrest Akdas beoogt Besluit nr. 3/80, dat door de Associatieraad is vastgesteld op basis van artikel 39 van het Aanvullend Protocol, de coördinatie van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten, teneinde Turkse werknemers die in een of meer lidstaten van de Gemeenschap werkzaam zijn of zijn geweest, alsmede de gezinsleden van deze werknemers en hun nagelaten betrekkingen, in aanmerking te laten komen voor prestaties in de traditionele takken van sociale zekerheid. Daartoe zijn de bepalingen van dit besluit grotendeels geënt op enkele bepalingen van verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo. 1408/71).
4.8.
Hoewel Besluit 3/80 grotendeels is geënt op Vo 1408/71, is de bescherming van dit Besluit op bepaalde punten beperkt. De contouren van deze beperkingen zijn opgenomen in artikel 39 van het Aanvullend Protocol. Zo blijkt uit artikel 39, eerste, tweede en derde lid van het Aanvullend Protocol dat (anders dan onder Vo 1408/71) alleen nadere regels worden gesteld voor het gezin van de werknemer voor zover dit binnen de Gemeenschap woonachtig is. Artikel 2 van Besluit 3/80 verklaart dit Besluit dan ook slechts van toepassing op de gezinsleden van werknemers die op het grondgebied van een van de Lid-Staten wonen. Uit artikel 39, eerste tweede en derde lid, van het Aanvullend Protocol, in onderlinge samenhang beschouwd, blijkt verder dat voor gezinsleden van werknemers slechts behoeft te worden voorzien in bepalingen met betrekking tot gezondheidszorg en gezinstoelagen. In lijn hiermee wordt in de artikelen 12, 13 en 14 van Besluit 3/80, waarin voor invaliditeits- ouderdoms- en nabestaandenpensioenen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanwijzing van de bevoegde Lid-Staat en de berekening van de uitkering, uitsluitend gesproken over het recht op uitkeringen van een werknemer of diens nagelaten betrekkingen en niet over het recht op uitkeringen van gezinsleden van de werknemer.
4.9.
Op grond van artikel 39, tweede en vierde lid, van het Aanvullend Protocol, moet (slechts) de export naar Turkije van invaliditeits-, ouderdoms- en nabestaandenpensioenen die zijn verworven in periodes waarin de betrokkenen als werknemer verzekerd of werkzaam waren in de Lid-Staten, mogelijk worden gemaakt.
4.10.
Een Wajong-uitkering is niet gebaseerd op tijdvakken van arbeid of verzekering als werknemer. Appellant ontleent zijn aanspraak op een Wajong-uitkering niet aan het feit dat hij – hoewel arbeidsongeschikt – in het verleden gedurende enkele korte periodes als werknemer heeft gewerkt, maar uitsluitend aan het feit dat hij ten tijde van zijn 17e verjaardag arbeidsongeschikt en ingezetene van Nederland was. Artikel 39 van het Aanvullend Protocol schrijft niet voor dat een uitkering in die situatie kan worden uitgevoerd naar Turkije.
4.11.
Geconcludeerd wordt dat artikel 6 van Besluit 3/80 geen betrekking heeft op de Wajong-uitkering, aangezien deze op geen enkele wijze haar grondslag vindt in tijdvakken van verzekering of arbeid als werknemer. Appellant kan op deze bepaling dan ook geen aanspraak baseren op export van zijn Wajong-uitkering. Deze uitleg van artikel 6 van Besluit 3/80 is in overeenstemming met het kennelijke doel en de strekking van het associatierecht ten aanzien van sociale zekerheidsregelingen tussen Turkije en de lidstaten van de EU en sluit aan bij het binnen de EU thans geldende uitgangspunt dat niet op premie- of bijdragebetaling gebaseerde prestaties worden verleend door het woonland.
4.12.
Uit 4.1 tot en met 4.11 blijkt dat de aangevallen uitspraak – met verbetering van de gronden – moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot

UM