ECLI:NL:CRVB:2018:104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
15/4214 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet WIA aan appellant, die zich ziek had gemeld na een periode van werk als bekleder van autostoelen. Appellant had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen en had in 2011 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Na een melding van verslechterde gezondheid in 2012, werd appellant opnieuw onderzocht door psychiater H. Kondakçi, die beperkingen vaststelde. Desondanks concludeerde het Uwv dat appellant nog steeds niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was meegenomen. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht de medische grondslag van het bestreden besluit had onderschreven. De Raad concludeerde dat de FML van 11 april 2014 een goede weergave was van de mogelijkheden van appellant en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

15.4214 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2015, 14/7353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R. Lessy, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn opvolgend gemachtigde mr. Z. Yeral, advocaat, en zijn begeleider
[naam begeleider] Tevens was A. Kabaktepe aanwezig als tolk in de Turkse taal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft tot 1 januari 2009 gewerkt als fulltime bekleder van autostoelen; aansluitend heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Met ingang van 1 oktober 2009 heeft hij zich ziek gemeld. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft, op verzoek van de verzekeringsarts, psychiater H. Kondakçi een expertise verricht en daarvan op 4 juli 2011 verslag uitgebracht. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant aan het einde van de wettelijke wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 9 september 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 29 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Op 23 november 2012 heeft het Uwv een melding van verslechterde gezondheid van appellant ontvangen. Hierop heeft een verzekeringsarts aan Kondakçi verzocht appellant wederom te onderzoeken. Kondakçi heeft op 22 maart 2014 rapport uitgebracht. De verzekeringsarts heeft – naar aanleiding van dit rapport – in het rapport van
11 april 2014 geconcludeerd dat vanaf 23 november 2012 nadere beperkingen in de FML moeten worden opgenomen, omdat appellant ook aangewezen is op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en aangewezen is op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 2 mei 2014 geconcludeerd dat voor appellant nog functies zijn te selecteren en dat hij met deze functies 15,14% minder kan verdienen dan in de maatgevende arbeid. Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 23 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De bezwaren van appellant tegen het besluit van 6 mei 2014 zijn, nadat informatie was ingewonnen bij de behandelend psycholoog, bij beslissing op bezwaar van 4 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond geacht.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft hiervoor verwezen naar gegevens afkomstig van zijn behandelaars. Tevens heeft appellant naar voren gebracht dat ten onrechte geen urenbeperking in aanmerking is genomen.
3.2
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. In wat door appellant is aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien de beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden. Hiertoe wordt overwogen dat psychiater Kondakçi andermaal op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise heeft verricht en in zijn rapport van 22 maart 2014 gemotiveerd uiteengezet heeft hoe de psychische gesteldheid van appellant ingeschat moet worden en welke beperkingen voor appellant bestaan. De conclusies van Kondakçi zijn stellig, eenduidig en overtuigend gemotiveerd. De verzekeringsartsen hebben zich bij hun beoordeling mede hierop en op hun eigen onderzoek kunnen baseren.
4.2.
Uitgaande van alle voorhanden medische gegevens kan niet worden geoordeeld dat de beperkingen als neergelegd in de FML van 11 april 2014 geen goede weergave van de mogelijkheden van appellant zijn. Aan de door de verzekeringsarts opgestelde en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven FML ligt ten grondslag dat appellant verminderde benutbare mogelijkheden heeft. Appellant is nog belastbaar te beschouwen voor lichte werkzaamheden, waarbij aandacht is voor de verminderde psychische en fysieke belastbaarheid. De informatie van de thans behandelend artsen die appellant heeft ingebracht, heeft evenmin voldoende twijfel gebracht over de juistheid van de beoordeling door het Uwv, ook omdat deze gegevens dateren van ruim na de datum in geding, zijnde 23 november 2012. Uit de ingebrachte stukken lijkt naar voren te komen dat de toestand van appellant na de te beoordelen datum van 23 november 2012 is verslechterd. Aan die verslechtering komt voor de beoordeling of het Uwv op de in geding zijnde WIA-aanvraag rechtens juist heeft beslist, geen betekenis toe.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor het oordeel dat de drie geselecteerde functies, gelet op de daaraan verbonden belasting, in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellant. Dit is inzichtelijk en overtuigend toegelicht in de rapporten van de arbeidsdeskundige van 2 mei 2014 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 november 2014.
4.4.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

KS