ECLI:NL:CRVB:2018:1041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van psychische klachten en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld met depressieve klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant, na een eerstejaars ZW-beoordeling, niet meer recht had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had ingesteld en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van de appellant niet te gering hadden vastgesteld.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen waren onderschat. Hij verwees naar verklaringen van zijn behandelend psycholoog, waarin werd gesteld dat hij een verwarde indruk maakte en dat hij van 22 januari 2015 tot en met 12 februari 2015 was opgenomen in een ziekenhuis. De Raad oordeelde echter dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gaven om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. De verzekeringsartsen hadden de appellant op verschillende momenten onderzocht en geen verwardheid of agressie geconstateerd. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van de appellant niet leidden tot een andere beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 11 april 2018.