ECLI:NL:CRVB:2018:1047
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen na het beëindigen van zijn dienstverband als medewerker klantenservice. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en had zijn ZW-uitkering per 30 oktober 2015 beëindigd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, en dat hij niet geschikt was voor de geselecteerde functies vanwege de vereiste hoge handelingstempo en het werken met gevaarlijke machines.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had ingesteld en dat de FML correct was vastgesteld. Appellant had niet kunnen aantonen dat zijn beperkingen ernstiger waren dan in de FML waren vastgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, omdat appellant nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
In hoger beroep bevestigde de Raad de conclusies van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de FML juist was vastgesteld en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, voor zover deze was aangevochten. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.