ECLI:NL:CRVB:2018:1106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beëindiging ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering en de beëindiging van een ZW-uitkering voor appellante, die zich ziek had gemeld met hoofdpijn- en nekpijnklachten. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv concludeerde dat zij per 23 maart 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en niet meer geschikt voor haar werk als thuishulpmedewerkster, maar wel voor andere functies. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Appellante's bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en voerde aan dat haar medische klachten meer beperkingen vereisten dan door het Uwv waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en dat de verzekeringsarts de beschikbare medische informatie adequaat had beoordeeld.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellante per 6 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de ZW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.