ECLI:NL:CRVB:2018:1192
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van onvoldoende bewijs van financiële situatie
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar aanvraag om bijstandsverlening op grond van de Participatiewet (PW) had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 april 2018 uitspraak gedaan. Appellante had zich op 9 februari 2015 gemeld voor bijstand en op 19 maart 2015 een aanvraag ingediend. Tijdens de aanvraagprocedure zijn er onduidelijkheden gerezen over stortingen op haar bankrekening, waaronder een bedrag van € 9.000,- van een kennis, A, en een bedrag van € 1.000,- van B. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellante gevraagd om een verklaring voor deze stortingen, maar de gegeven verklaringen waren niet overtuigend genoeg. Het college heeft de aanvraag niet in behandeling genomen en later het bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie. De verklaringen die zij heeft gegeven over de herkomst van het geld en de transacties op haar rekening waren inconsistent en niet verifieerbaar. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, waardoor haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door het college gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.