ECLI:NL:CRVB:2018:1300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
16/1074 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering op basis van pensioengerechtigde leeftijd zonder bijzonder geval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1946, had een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, maar deze was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat hij op de datum van aanvraag reeds de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant in 2011 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt en dat hij pas op 67-jarige leeftijd, in 2013, een WAO-uitkering had aangevraagd. Volgens de wetgeving komt de appellant niet in aanmerking voor een WAO-uitkering, omdat de uitkering niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de aanvraagdatum en hij al op dat moment de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank onjuist was en heeft hij nadere stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn arbeidsongeschiktheid sinds 1976. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit. De Raad heeft geoordeeld dat de argumenten van de appellant geen aanleiding gaven om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. Er was geen sprake van een bijzonder geval dat zou rechtvaardigen dat de uitkering met terugwerkende kracht zou ingaan. De Raad concludeerde dat de appellant niet in staat was om eerder dan in 2013 een aanvraag in te dienen en dat de overgelegde stukken geen nieuwe informatie boden die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1074 WAO

Datum uitspraak: 2 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 januari 2016, 15/2899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1946, is als betonwerker werkzaam geweest. Na te zijn uitgevallen wegens hartklachten, heeft appellant van 7 februari 1975 tot aan de hersteldverklaring per 13 augustus 1975 ziekengeld ontvangen. Op 14 augustus 1975 is appellant teruggekeerd naar Marokko. Op 23 april 1976 en op 10 november 1976 heeft appellant zich gemeld bij het Uwv, te kennen gegeven dat hij arbeidsongeschikt is en geïnformeerd naar zijn uitkering ingevolge de Ziektewet.
1.2.
Bij besluit van 29 april 1980 heeft het Uwv beslist dat appellant op en na
13 augustus 1975, 18 oktober 1975 en 26 april 1976 geen aanspraak heeft op ziekengeld omdat hij per die data niet arbeidsongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. De Raad van Beroep te Amsterdam heeft bij beschikking van 1 mei 1987, 80/1348, het beroep van appellant tegen het besluit van 29 april 1980 ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij brief van 10 oktober 2013 heeft appellant het Uwv verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen omdat hij sinds 1976 ziek is.
1.4.
Bij brief van 1 juni 2014 heeft appellant het Uwv verzocht hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat hij destijds in Nederland heeft gewerkt en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest.
1.5.
Bij besluit van 25 november 2014 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een WAO-uitkering afgewezen omdat hij op datum aanvraag reeds de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Bij besluit van 13 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt tevens het standpunt ten grondslag dat geen sprake is van een bijzonder geval.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant [in] 1946 is geboren en dit betekent dat appellant [in] 2011 de voor hem geldende pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Appellant heeft eerst op 67-jarige leeftijd, op 10 oktober 2013, een WAO-uitkering aangevraagd. Gelet op het bepaalde in artikel 49 van de WAO komt appellant per datum aanvraag en voor de toekomst niet in aanmerking voor een WAO-uitkering. Ook met toepassing van artikel 35, tweede lid, van de WAO komt appellant niet in aanmerking voor een WAO-uitkering omdat de uitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend en appellant ook toen al de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Van een bijzonder geval op grond waarvan de uitkering met nog meer terugwerkende kracht zou moeten ingaan, is de rechtbank niet gebleken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij sinds 1976 arbeidsongeschikt is heeft appellant nadere stukken overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overwegingen 1 tot en met 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt geen aanleiding om van het oordeel van de rechtbank af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven.
4.3.
In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd waaruit volgt dat hier sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is sprake van een bijzonder geval indien een betrokkene van een (te) late aanvraag redelijkerwijs moet worden geacht niet in verzuim te zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR6453). Niet gebleken dat appellant niet in staat was zijn belangen naar behoren te behartigen, dan wel dat hij niet in staat was eerder dan op 10 oktober 2013 een uitkering ingevolge de WAO aan te vragen. De in hoger beroep overgelegde stukken, waarvan een groot deel reeds bekend was, bieden daarvoor geen grond.
5. De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L. Boersma

UM