In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn recht op ziekengeld te beëindigen. Appellant, die als technisch engineer werkte, had zich op 24 april 2014 ziek gemeld met rug- en psychische klachten. Na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) op 23 maart 2015, concludeerde de verzekeringsarts dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 24 mei 2015. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. Het Uwv heeft echter in een gewijzigde beslissing op bezwaar vastgesteld dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 24 augustus 2015 moest plaatsvinden, in plaats van per 24 mei 2015, en heeft het bezwaar van appellant gegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 24 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen een juist beeld hadden van de gezondheidstoestand van appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3149,40 bedragen.