ECLI:NL:CRVB:2018:1334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
15/5871 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA voor appellant woonachtig in het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd. Appellant, die de Nederlandse nationaliteit heeft, woonde op het moment van zijn aanvraag in het Verenigd Koninkrijk en was daar werkzaam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet verzekerd was voor de Wet WIA, omdat hij niet als werknemer of zelfstandige in Nederland had gewerkt. Dit oordeel werd bevestigd door de Centrale Raad van Beroep, die stelde dat appellant, ondanks zijn woonplaats in Nederland, niet voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat appellant op het moment van zijn arbeidsongeschiktheid in het Verenigd Koninkrijk werkte en dat hij niet aan de Nederlandse wettelijke regelingen was onderworpen. Hierdoor kon hij geen recht doen gelden op een (gedeeltelijke) WIA-uitkering, ongeacht zijn medische situatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.5871 WIA

Datum uitspraak: 3 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 juli 2015, 15/1365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft tussen 2007 en 2011 in [woonplaats] (Groot-Brittannië) gestudeerd en zijn diploma gehaald. In 2014 heeft hij enige tijd in Nederland gewoond, waarna hij naar Groot-Brittannië is teruggekeerd. Op
28 augustus 2014 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, wegens de op 12 maart 2014 ingetreden arbeidsongeschiktheid door colitis ulcerosa. Daarbij heeft hij aangegeven van 3 februari 2014 tot 12 mei 2014 in het Verenigd Koninkrijk te hebben gewerkt bij [dienstonderdeel UK].
1.2.
De aanvraag is met een besluit van 3 oktober 2014 afgewezen. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat appellant ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid niet verzekerd was voor de WIA. Evenmin kan appellant aan Verordening (EG) nr. 883/2004
(Vo 883/2004) recht op een uitkering ontlenen, nu één van de voorwaarden daarvoor is dat appellant aan de Nederlandse wettelijke regelingen onderworpen is geweest als werknemer en/of zelfstandige. Aan die voorwaarde voldoet appellant niet. Bij beslissing op bezwaar van
19 februari 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid niet verzekerd was voor de Wet WIA, nu hij niet in Nederland werkzaam was. Appellant heeft in het verleden in Nederland gewoond, maar hij is nooit verzekerd geweest voor de Wet WIA. Dat betekent dat hij, zelfs als hij op grond van de Europese regelgeving gelijkgesteld moet worden met iemand die wel verzekerd was voor de Wet WIA, geen recht kan hebben op een (aanvullende) Wet WIA-uitkering.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij ziek is en geen enkele vorm van inkomen heeft. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant naar nationaal recht niet verzekerd is geweest voor de Wet WIA. Hij is weliswaar woonachtig geweest in Nederland, maar is hier niet als werknemer of zelfstandige werkzaam geweest. Op het moment van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid was hij werkzaam in het Verenigd Koninkrijk. Op grond van artikel 51, derde lid, van Vo 883/2004 kan appellant dan geacht worden ook in aanmerking te kunnen komen voor een (pro-rata) uitkering op grond van de Wet WIA, voor zover hij voldoet aan de overige voorwaarden. Eén van deze voorwaarden is dat hij verzekerd moet zijn geweest voor de Wet WIA. Omdat hij dat niet is geweest, kan hij niet in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) Wet WIA-uitkering, ongeacht zijn medische situatie.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot

TM