ECLI:NL:CRVB:2018:1334
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA voor appellant woonachtig in het Verenigd Koninkrijk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd. Appellant, die de Nederlandse nationaliteit heeft, woonde op het moment van zijn aanvraag in het Verenigd Koninkrijk en was daar werkzaam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet verzekerd was voor de Wet WIA, omdat hij niet als werknemer of zelfstandige in Nederland had gewerkt. Dit oordeel werd bevestigd door de Centrale Raad van Beroep, die stelde dat appellant, ondanks zijn woonplaats in Nederland, niet voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat appellant op het moment van zijn arbeidsongeschiktheid in het Verenigd Koninkrijk werkte en dat hij niet aan de Nederlandse wettelijke regelingen was onderworpen. Hierdoor kon hij geen recht doen gelden op een (gedeeltelijke) WIA-uitkering, ongeacht zijn medische situatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.