ECLI:NL:CRVB:2018:1377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
16/3882 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 mei 2016, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 29 augustus 2011 met psychische klachten uitgevallen is als vrachtwagenchauffeur, had op 13 mei 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde hem de uitkering toe te kennen. De rechtbank onderschreef de bevindingen van het Uwv en oordeelde dat appellant zijn stellingen over zijn beperkingen niet met medische feiten had onderbouwd. In hoger beroep herhaalt appellant zijn argumenten en wijst hij op zijn spanningsklachten en de invloed van medicatie op zijn rijvaardigheid. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trekt. De Raad concludeert dat appellant in staat is de werkzaamheden van de voorbeeldfuncties te verrichten en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

16.3882 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland
van 30 mei 2016, 15/4135 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 februari 2018 heeft de griffier partijen gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Ook zijn partijen erop gewezen dat zij dat dan binnen vier weken na de datum van verzending van die brief moeten laten weten. Het Uwv heeft bij brief van
9 februari 2018 laten weten dat hij geen gebruik wenst te maken van dat recht. Appellant heeft niet binnen die vier weken gereageerd. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 29 augustus 2011 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Op 13 mei 2013 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij de beoordeling van de aanvraag ingevolge de Wet WIA heeft het Uwv geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgever van appellant niet voldoende zijn geweest. Het Uwv heeft de ex-werkgever daarom bij besluit van 13 juni 2013 een loondoorbetalingsverplichting opgelegd. Het daartegen door de ex-werkgever gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 november 2013 door het Uwv ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 december 2014 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 12 november 2013 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen.
1.2.
Met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 15 december 2014, heeft het Uwv de WIA-aanvraag van appellant beoordeeld. Dit heeft geleid tot het besluit van 23 maart 2015 waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 26 augustus 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het tegen het besluit van 23 maart 2015 ingediende bezwaar is bij besluit van 30 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 september 2015 en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 september 2015.
2. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door deze opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Volgens de rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant zijn stellingen, dat met de opgestelde FML zijn beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid zijn onderschat, niet met medische feiten of gegevens heeft onderbouwd. Daardoor zijn geen aanwijzingen te vinden om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant per 26 augustus 2013 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overschat. Met betrekking tot de vraag of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan appellant voorgehouden functies passend zijn, heeft de rechtbank overwogen dat de in de voorbeeldfuncties aangegeven signaleringen in voldoende mate door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn gemotiveerd in het rapport van 29 september 2015. Volgens de rechtbank blijkt uit de gedetailleerde beschrijvingen van de in deze functies optredende belastingen dat deze belastingen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellant niet te boven gaan waardoor de functies voor appellant passend zijn te achten. Omdat appellant met het loon dat hij in de hem voorgehouden functies kan verdienen een verlies aan verdiencapaciteit van 27,07% lijdt, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het Uwv op goede gronden geweigerd heeft om appellant per 26 augustus 2013 recht op een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan waar het Uwv rekening mee heeft gehouden. Daarbij heeft appellant gewezen op zijn spanningsklachten die zich uiten in slaapproblemen, moeheid en vergeetachtigheid. Hoewel het medicijn (Citalopram) dat hij voor die klachten gebruikt wordt voorgeschreven wanneer sprake is van ernstige depressieve episodes heeft het Uwv geen onderzoek gedaan naar aanwezigheid van ernstige psychopathologie. Volgens appellant kan hij door de medicatie geen functies vervullen waarbij machines bediend moeten worden. Ook wordt zijn rijvaardigheid daardoor negatief beïnvloed. Tot slot heeft appellant erop gewezen dat de belasting van de voorbeeldfuncties zijn belastbaarheid overschrijden waardoor hem per
26 augustus 2013 ten onrechte het recht op een WIA-uitkering is geweigerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van wat appellant in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De Raad verwijst daarom naar de overwegingen onder 3.1 tot en met 4.3 van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank de gronden uitgebreid heeft besproken en overtuigend heeft gemotiveerd waarom zij niet slagen. Hij onderschrijft deze overwegingen en maakt die tot de zijne. Evenals bij de rechtbank heeft appellant ook in hoger beroep geen (medische) informatie overgelegd die twijfel doet rijzen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellant vastgestelde beperkingen als vermeld in de FML van 1 augustus 2013. Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant op
26 augustus 2013 in staat worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de voorbeeldfuncties passend worden geacht en dat in die functies geen ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid aan de orde is.
5. Wat in 4.1 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade is dan geen plaats.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P. Boer

KS