ECLI:NL:CRVB:2018:1377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 mei 2016, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 29 augustus 2011 met psychische klachten uitgevallen is als vrachtwagenchauffeur, had op 13 mei 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde hem de uitkering toe te kennen. De rechtbank onderschreef de bevindingen van het Uwv en oordeelde dat appellant zijn stellingen over zijn beperkingen niet met medische feiten had onderbouwd. In hoger beroep herhaalt appellant zijn argumenten en wijst hij op zijn spanningsklachten en de invloed van medicatie op zijn rijvaardigheid. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trekt. De Raad concludeert dat appellant in staat is de werkzaamheden van de voorbeeldfuncties te verrichten en bevestigt de beslissing van de rechtbank.