ECLI:NL:CRVB:2018:1385
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Ziektewet na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, was in hoger beroep gegaan tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op ziekengeld meer toekende. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het Uwv in de proceskosten werd veroordeeld. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten, waaronder burn-out en een ernstige depressie.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts van het Uwv appellante op 1 april 2015 had onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had opgesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De Raad heeft de motivering van de verzekeringsarts gevolgd en geconcludeerd dat appellante in medisch opzicht geschikt was voor de geduide functies. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische stukken had overgelegd om haar stelling te onderbouwen dat haar beperkingen onjuist waren vastgesteld. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de appellante en de noodzaak voor het indienen van relevante medische documentatie in hoger beroep. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.