Uitspraak
17.8096 WAO
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante ontvangt sinds 1 december 2000 een WAO-uitkering. Op 6 september 2016 heeft een deurwaarderskantoor beslag gelegd op haar uitkering. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat een deel van de uitkering aan de deurwaarder moet worden betaald, waarbij de beslagvrije voet op € 769,22 per maand is vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard, met de stelling dat het wettelijk verplicht is om medewerking te verlenen aan het beslag zonder de geldigheid ervan te beoordelen.
De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd en geoordeeld dat het bestuursorgaan niet bevoegd is om de geldigheid van het beslag te toetsen. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het beslag niet rechtsgeldig is en dat het Uwv niet zonder onderzoek naar de geldigheid van het beslag had mogen handelen. Ze heeft ook een beroep gedaan op internationale rechtsregels, waaronder artikel 6 van het EVRM, en vorderde nabetaling van de WAO-uitkering en schadevergoeding.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het Uwv binnen het kader van het beslag is gebleven. De Raad concludeert dat er geen schending van rechtsbescherming is aangetoond en dat appellante haar bezwaren over de rechtmatigheid van het beslag moet voorleggen aan de civiele rechter. De vorderingen van appellante tot nabetaling en schadevergoeding zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.