Uitspraak
16.1819 WIA
OVERWEGINGEN
24 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
Op 16 mei 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die in 2012 uitviel voor zijn werk als steigerbouwer vanwege longklachten, nek- en rugklachten, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. In 2014 diende hij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat hij niet voldeed aan de vereisten voor een uitkering. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor onzorgvuldige besluitvorming door het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellant gesproken en aanvullend medisch onderzoek verricht, wat leidde tot een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had terecht geoordeeld dat de FML op juiste wijze was vastgesteld en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. Appellant voerde aan dat zijn long- en psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet overtuigend waren en dat de medische geschiktheid voor de functies afdoende was gemotiveerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem.