ECLI:NL:CRVB:2018:1476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
16/3761 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de medische grondslag van een WIA-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 23 december 2012 arbeidsongeschikt is door rugklachten, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 21 december 2014 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na bezwaar werd dit besluit herzien en kreeg appellant recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 47,66%.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Appellant was het niet eens met de medische en arbeidskundige beoordeling en stelde dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. In hoger beroep herhaalde hij zijn eerdere gronden en voegde enkele nieuwe argumenten toe over de geschiktheid van de functies vuilsorteerder en medewerker logistiek.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de beroepsgrond verwierp dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn. De rapporten van de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts werden als voldoende gemotiveerd beschouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16.3761 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 april 2016, 15/3961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn toenmalige gemachtigde mr. M. Rotgans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is gedurende 40 uur per week werkzaam geweest als medewerker van een antiekmeubelzaak. Appellant is op 23 december 2012 uitgevallen wegens rugklachten. Hij had toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 15 oktober 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 21 december 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 juni 2015 (bestreden besluit 1), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2.1.
Nadat appellant beroep had ingesteld tegen bestreden besluit 1 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant genomen. Bij besluit van 21 december 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant met ingang van 21 december 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA‑uitkering. De mate van zijn arbeidsongeschiktheid is met ingang van deze datum 47,66%.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe is – samengevat – overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat de informatie van de behandelend specialisten van appellant bij de beoordeling in aanmerking is genomen en dat in zeer ruime mate rekening is gehouden met de beperkingen die appellant heeft door zijn rugklachten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpelijk zijn en steunen op de waargenomen en beschreven feiten en de ingebrachte medische stukken. Verder heeft de rechtbank over de geselecteerde voorbeeldfuncties overwogen dat in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
24 november 2015 en 29 januari 2016 voldoende is gemotiveerd dat deze functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 november 2015.
3. Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar wat hij in beroep heeft aangevoerd, herhaald dat hij het niet eens is met de medische en arbeidskundige beoordeling. Hij heeft meer, dan wel verdergaande beperkingen, dan in de FML is aangenomen. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de functie van vuilsorteerder met SBC-code 111340 niet geschikt is wegens de overschrijding van zijn mogelijkheden op de beoordelingspunten “duwen en trekken” en “torderen”. De functie van medewerker logistiek met SBC-code 111220 acht appellant niet geschikt, omdat deze vergelijkbaar is met de functie van magazijnmedewerker. Die functie is vervallen in beroep, omdat appellant niet in staat is om instructies in het Nederlands te lezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het beroep wordt geacht te zijn gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond heeft verklaard.
4.2.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de medische grondslag van bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Nu appellant in hoger beroep heeft volstaan met een herhaling van de bij de rechtbank ingediende gronden en geen nadere onderbouwing heeft ingebracht van zijn standpunt dat het Uwv te weinig beperkingen in de FML heeft opgenomen, volstaat hier een verwijzing naar overwegingen 8 en 9 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
24 november 2015 en 29 januari 2016. In deze rapporten heeft deze arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de belasting ten aanzien van duwen en trekken in de functies van vuilsorteerder (SBC-code 111340) een toelaatbare overschrijding vormt van de mogelijkheden van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 januari 2016 vermeld dat hij over de in deze functie voorkomende belasting contact heeft gehad met de arbeidskundig analist waarna hij de belasting op dit beoordelingspunt nogmaals besproken heeft met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belasting op dit beoordelingspunt toelaatbaar geacht in verband met de lage frequentie waarin deze belasting voorkomt. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten aanzien van de belasting op het beoordelingspunt kortcyclisch torderen in deze functie naar voren gebracht dat ook wat betreft dit onderdeel overleg heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze belasting vormt geen probleem, omdat appellant op dit beoordelingspunt niet is beperkt en het torderen vanuit staande houding betreft (wat minder intensief is). Er is geen aanleiding om dit onjuist te achten.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder in het rapport van 29 januari 2016 vermeld dat het lezen in de functie van medewerker intern transport (logistiek) met SBC-code 111220 (functienummer 9251.0001.001) alleen het aflezen van numerieke codes betreft, het werk volledig voorgestructureerd is en zowel de assistent coördinator logistiek als collega’s een korte uitleg kunnen geven over de uit te voeren werkzaamheden. Het is in deze functie niet noodzakelijk om Nederlands te kunnen lezen. Opgemerkt kan worden dat dit anders is dan in de vervallen functie van magazijnmedewerker binnen dezelfde SBC-code (functienummer 6241.0167.012), in welke functie volgens de functiebeschrijving mondelinge en schriftelijk instructies worden ontvangen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dan ook voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat appellant tot deze functie in staat wordt geacht.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.A.A. Traousis

TM