ECLI:NL:CRVB:2018:1478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
16/1890 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als machine-operator werkte, had zich op 14 november 2012 ziek gemeld vanwege slaapproblemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 12 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Na bezwaar werd de medische situatie van de appellant herbeoordeeld, wat leidde tot een urenbeperking tot 30 uur per week en 6 uur per dag, maar de beperking in verband met huisstofmijtallergie werd niet gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat er ten onrechte geen verdergaande urenbeperking en geen beperking in verband met huisstofmijtallergie waren aangenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit berustte op een toereikende medische grondslag. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant leed aan een slaapstoornis die leidde tot vermoeidheid, wat een urenbeperking rechtvaardigde. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de in beroep ingebrachte informatie van de psychiater geen aanleiding gaf voor meer beperkingen. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, in medisch opzicht passend waren en dat de appellant in staat moest worden geacht de opleiding voor de functie van voedingsassistent te volgen.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1890 WIA

Datum uitspraak: 9 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
22 februari 2016, 15/3044 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akkaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machine-operator voor 40 uur per week. Vanuit een situatie dat appellant een werkloosheidsuitkering ontving, heeft hij zich op
14 november 2012 ziek gemeld wegens slaapproblemen.
1.2.
Bij besluit van 25 november 2014 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 november 2014 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellant per 12 november 2014 herbeoordeeld. Daartoe heeft hij het dossier bestudeerd, appellant op 1 september 2015 gezien tijdens de hoorzitting en informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Op basis van dit onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat bij appellant sprake is van vermoeidheidsklachten ten gevolge van een geobjectiveerde verstoorde nachtrust, waardoor een urenbeperking tot 30 uur per week en
6 uur per dag aangewezen wordt geacht. Op 31 augustus 2015 zijn de voor appellant van toepassing geachte beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Daarin is de aanvankelijk opgenomen beperking in verband met huisstofmijtallergie niet gehandhaafd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens te kennen gegeven dat de in eerste instantie aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet passend zijn en heeft een aantal nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 45,31%. Bij besluit van 24 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 november 2014 gegrond verklaard en appellant met ingang van 12 november 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA‑uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen verdergaande urenbeperking en geen beperking in verband met huisstofmijtallergie zijn aangenomen. Verder acht appellant zich (medisch) niet in staat de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De functie van voedingsassistent acht appellant teminder passend, omdat hij daarvoor een tweejarige opleiding moet volgen, wat volgens hem niet van hem kan worden gevergd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich onder meer toe op de vraag of in de FML van 31 augustus 2015 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen die appellant ondervindt als gevolg van de bij hem vastgestelde medische aandoeningen.
4.2.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische grondslag. Daartoe is terecht van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van zijn onderzoek heeft vastgesteld dat er bij appellant sprake is van een slaapstoornis die leidt tot een bepaalde mate van vermoeidheid overdag die een urenbeperking rechtvaardigt. Terecht heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 januari 2016, geoordeeld dat de in beroep ingebrachte informatie van psychiater M. Konings geen aanleiding vormt om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen, nu daarin geen wezenlijk nieuwe informatie staat. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die nopen tot een ander oordeel over zijn belastbaarheid ten aanzien van werktijden.
4.2.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperking op het aspect allergie terecht heeft laten vervallen, omdat appellant blijkens de in bezwaar verkregen informatie van de dermatoloog niet bekend is met een allergie voor huisstof.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 31 augustus 2015 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht passend zijn. Met het rapport van 2 september 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht. Verder is in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 augustus 2016 terecht geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht de opleiding te volgen om de functie van voedingsassistent te kunnen vervullen, omdat diens leeftijd en medische toestand daartoe geen belemmering vormen. Hierbij is in aanmerking genomen dat het opleidingsniveau van de functie voldoet aan dat van appellant, het voor volwassenen mogelijk is te volstaan met een verkorte opleiding en dat de opleiding bestaat uit een combinatie van leren en werken.
4.4.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen plaats, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) N. Veenstra

UM