In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als machine-operator werkte, had zich op 14 november 2012 ziek gemeld vanwege slaapproblemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 12 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Na bezwaar werd de medische situatie van de appellant herbeoordeeld, wat leidde tot een urenbeperking tot 30 uur per week en 6 uur per dag, maar de beperking in verband met huisstofmijtallergie werd niet gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat er ten onrechte geen verdergaande urenbeperking en geen beperking in verband met huisstofmijtallergie waren aangenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit berustte op een toereikende medische grondslag. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant leed aan een slaapstoornis die leidde tot vermoeidheid, wat een urenbeperking rechtvaardigde. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de in beroep ingebrachte informatie van de psychiater geen aanleiding gaf voor meer beperkingen. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, in medisch opzicht passend waren en dat de appellant in staat moest worden geacht de opleiding voor de functie van voedingsassistent te volgen.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.