In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant ontving sinds 14 februari 2013 bijstand op basis van de Participatiewet, maar het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft zijn bijstand per 26 september 2013 ingetrokken en een terugvordering van € 23.113,72 opgelegd. Dit gebeurde na een signaal dat de appellant niet op het uitkeringsadres woonde, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De enkele verklaring van de verhuurder was niet voldoende, omdat deze niet onder de gedingstukken viel. De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering op een ontoereikende feitelijke grondslag berustten. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de Raad de eerdere uitspraak vernietigde en het college opdroeg om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellant. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.002,-.