ECLI:NL:CRVB:2018:1659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
17/233 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang na beslissing op bezwaar door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 6 december 2016. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellante, die per 7 december 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. De Raad heeft eerder op 3 november 2017 een tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op 6 maart 2018 heeft het Uwv aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen door haar bezwaar gegrond te verklaren en haar alsnog in aanmerking te brengen voor de IVA-uitkering.

Aangezien het Uwv met deze beslissing volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen, heeft appellante geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.505,-, inclusief kosten voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

17.233 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 december 2016, 16/6292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 juni 2018
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 3 november 2017 een tussenuitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2017:3845.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 6 maart 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellante heeft mr. C.L.J.A. Spiertz het hoger beroep gehandhaafd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 14 december 2017 vastgesteld dat appellante per 7 december 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 6 maart 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 januari 2016 gegrond verklaard. Appellante is alsnog per
7 december 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht en zij is per die datum in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
2. Het Uwv is met de beslissing op bezwaar van 6 maart 2018 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet gekomen, zodat zij geen belang meer heeft bij een oordeel in hoger beroep in deze zaak. Het hoger beroep moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.503,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.505,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.505,-;
  • bepaalt dat het Uwv het aan appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.D.F. de Moor

CVG