ECLI:NL:CRVB:2018:1722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
17/3853 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond in bestuursrechtelijke procedure inzake tijdige indiening beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 10 oktober 2017. In die eerdere uitspraak werd het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.J. Griede, heeft verzet aangetekend en aangevoerd dat zij op 7 april 2017 een brief aan de Raad heeft gezonden, en dat deze datum als ontvangst van het ingediende beroep moet gelden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de brief van 7 april 2017 pas op 15 mei 2017 door de Raad is ontvangen, en dat het beroepschrift, gedateerd op 12 mei 2017, niet tijdig was ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat het risico van niet-ontvangen post voor rekening van de verzender komt. De gemachtigde van appellante heeft verder betoogd dat de procedure doorloopt en dat de Raad zich inhoudelijk over de zaak zou moeten uitlaten, maar dit betoog werd door de Raad verworpen. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat appellante niet in verzuim is geweest. De uitspraak van 10 oktober 2017 blijft daarom in stand, en het verzet wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 juni 2018
17/3853 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen:
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van Slochteren (verweerder)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht van
10 oktober 2017 heeft de Raad het beroep van appellante tegen het besluit van verweerder
van 23 maart 2017, kenmerk 2017001817/JS, niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellante heeft mr H.J. Griede, advocaat, verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 1 mei 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Griede. Verweerder is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 10 oktober 2017 berust op de overwegingen dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De Raad heeft bij uitspraak van 10 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:246) verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen en bepaald dat het beroep tegen dat besluit slechts
bij de Raad kan worden ingesteld. Verweerder heeft op 23 maart 2017 (verzonden
29 maart 2017) een besluit genomen. De laatste dag waarop tijdig een beroepschrift kon worden ingediend was 10 mei 2017. Het door de Raad ontvangen beroepschrift is gedateerd 12 mei 2017, is op dezelfde dag ter post bezorgd en is op 15 mei 2017 bij de Raad ontvangen. Het is daarmee niet tijdig ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft in verzet aangevoerd dat hij op 7 april 2017 een brief aan de Raad heeft gezonden en dat 7 april 2017 als datum van ontvangst van het ingediende beroep moet gelden. Omdat hij niets van de Raad heeft vernomen, heeft de gemachtigde bij brief van 12 mei 2017 geïnformeerd naar de stand van zaken.
De gemachtigde van appellante stelt voorts dat nu het besluit van 23 maart 2017 voortvloeit uit de uitspraak van de Raad van 10 januari 2017, de procedure in feite doorloopt. De gemachtigde is van mening dat verweerder met het besluit van 23 maart 2017 niet aan de opdracht van de Raad heeft voldaan. Het betreft hier een principiële zaak waar de Raad zich over uit moet laten. Gezien deze omstandigheden is geen sprake van termijnoverschrijding. Voorts moet de beroepstermijn als een termijn van orde worden aangemerkt.
De Raad is van oordeel dat de gemachtigde van appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. De brief van 7 april 2017 is pas met de brief van
12 mei 2017 door de Raad ontvangen. Het risico dat een per gewone post, niet aangetekend, verzonden poststuk de geadresseerde niet bereikt, komt voor rekening van de verzender van dat poststuk. De Raad heeft de brieven van 12 mei 2017 en 7 april 2017 eerst op 15 mei 2017 ontvangen en de brief van 12 mei 2017 aangemerkt als beroepschrift.
Voor zover de gemachtigde van appellante nog heeft betoogd dat de Raad zich in ieder geval inhoudelijk over deze zaak zou moeten uitlaten, aangezien het om een besluit gaat dat genomen is na een in hoger beroep gegeven opdracht en waarbij bepaald is dat het beroep tegen dat besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld en het een principiële kwestie betreft, slaagt dit betoog niet. Met de uitspraak van 10 januari 2017 is de procedure tot een einde gekomen. Volgens vaste rechtspraak dient de in artikel 6:7 van de Awb genoemde beroepstermijn te worden aangemerkt als een fatale termijn. De door de gemachtigde van appellante genoemde omstandigheden maken dit niet anders.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) N.L. Kuipers

IJ