Uitspraak
16.3909 WIA
28 april 2016, 15/9411 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die zich sinds 2009 ziek heeft gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten, ontving een WGA-uitkering. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid in 2015 herbeoordeeld en vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid was verlaagd naar 38%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen als gevolg van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) niet correct waren beoordeeld. Ze voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de eerder aangenomen urenbeperking ten onrechte was komen te vervallen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de FML correct had vastgesteld en dat er geen reden was voor een urenbeperking. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De Raad concludeerde dat de belastbaarheid van appellante niet overschreden werd door de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen. De uitspraak werd gedaan op 13 juni 2018.