ECLI:NL:CRVB:2018:1776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
16/2482 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld in 2009, had een WGA-uitkering ontvangen, maar betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere vaststelling van beperkingen konden onderbouwen. De rechtbank had eerder de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,76% na een heronderzoek door het Uwv. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor de appellant. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 6 juni 2018.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 maart 2016, 15/2827 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als glaszetter voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 14 september 2009 ziek gemeld in verband met pijnklachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 12 september 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 75%. De loongerelateerde
WGA-uitkering is met ingang van 12 juni 2013 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van een hartaanval in maart 2013, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant geen benutbare mogelijkheden had. Bij besluit van 14 mei 2013 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
1.3.
In januari 2015 heeft een heronderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van
5 februari 2015 aan appellant bericht dat de mate van arbeidsongeschiktheid 35,43% bedraagt. De hoogte van appellants WGA-loonaanvullingsuitkering, die tot 6 februari 2017 loopt, blijft ongewijzigd.
1.4.
Bij besluit van 24 april 2015 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
Hangende het beroep bij de rechtbank tegen bestreden besluit 1 heeft het Uwv op
3 februari 2016 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 40,76%.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Als gevolg van de grote hoeveelheid klachten, te weten vermoeidheidsklachten, hartklachten en pijnklachten als gevolg van fybromyalgie, acht appellant zich niet in staat om de voorbeeldfuncties te verrichten. Appellant heeft verwezen naar de gronden in bezwaar en beroep.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden in hoger beroep zijn een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Appellant heeft nadien geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
4.2.
Aan de hand van de in de beroepsfase aangepaste FML van 27 januari 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,76%. Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor de conclusie dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt zijn voor appellant.
4.3.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Veenstra

OS