ECLI:NL:CRVB:2018:1786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet duurzaam gescheiden leven van echtgenoten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving vanaf 1 januari 2012 bijstand, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Participatiewet (PW). Appellante was kerkelijk maar niet wettelijk gehuwd met [X] en stond ingeschreven op het uitkeringsadres. Het college heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij huisbezoeken zijn afgelegd. Tijdens deze huisbezoeken werd [X] op het uitkeringsadres aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat appellante en [X] niet duurzaam gescheiden leefden. Het college heeft daarop de bijstand van appellante met ingang van 20 januari 2016 ingetrokken, omdat zij geen recht had op bijstand als alleenstaande ouder.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij en [X] wel duurzaam gescheiden leefden, maar de Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college. De Raad concludeerde dat appellante en [X] in de te beoordelen periode gehuwd waren en niet duurzaam gescheiden leefden, zoals vereist door de PW. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.