ECLI:NL:CRVB:2018:1786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
17-2859 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet duurzaam gescheiden leven van echtgenoten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving vanaf 1 januari 2012 bijstand, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Participatiewet (PW). Appellante was kerkelijk maar niet wettelijk gehuwd met [X] en stond ingeschreven op het uitkeringsadres. Het college heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij huisbezoeken zijn afgelegd. Tijdens deze huisbezoeken werd [X] op het uitkeringsadres aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat appellante en [X] niet duurzaam gescheiden leefden. Het college heeft daarop de bijstand van appellante met ingang van 20 januari 2016 ingetrokken, omdat zij geen recht had op bijstand als alleenstaande ouder.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij en [X] wel duurzaam gescheiden leefden, maar de Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college. De Raad concludeerde dat appellante en [X] in de te beoordelen periode gehuwd waren en niet duurzaam gescheiden leefden, zoals vereist door de PW. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. De uitspraak werd gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.

Uitspraak

17.2859 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 maart 2017, 16/5741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[X] . [appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 5 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Namens appellante is mr. Stout verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Keyser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1 januari 2012 bijstand, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Participatiewet (PW). Appellante was bij toekenning van de bijstand kerkelijk maar niet wettelijk gehuwd met [naam] ( [X] ). Appellante staat sinds 27 juni 2011 ingeschreven op het adres [adres 1] (uitkeringsadres). [X] staat sinds 13 april 2011 ingeschreven op het adres [adres 2] . Appellante en [X] hebben twee kinderen, geboren [in] 2012 en [in] 2014.
1.2.
Appellante en [X] zijn op 19 november 2014 wettelijk gehuwd. Door de Belastingdienst worden appellante en [X] als fiscale partners aangemerkt. In het voorgaande heeft het college aanleiding gezien een onderzoek te doen instellen naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader hebben een medewerker handhaving en een inkomensconsulent onder meer op 20 januari 2016 en 16 maart 2016 huisbezoeken afgelegd op het uitkeringsadres en op 16 maart 2016 eveneens een huisbezoek op het adres van [X] . Tijdens de huisbezoeken is [X] op het uitkeringsadres aangetroffen. Appellante en [X] hebben op 20 januari 2016 een verklaring afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in rapportages van 20 januari 2016, 16 maart 2016 en 17 maart 2016.
1.3.
Het college heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 12 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 augustus 2016 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 20 januari 2016 in te trekken. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante, zonder daarvan melding te maken bij het college, niet duurzaam gescheiden leefde van [X] zodat zij geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 20 januari 2016 tot en met 12 april 2016.
4.2.
Vaststaat dat appellante en [X] in de te beoordelen periode gehuwd waren. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.3.
De hierna te noemen onderzoeksbevindingen bieden een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat appellante en [X] gedurende de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden. Tijdens de op het uitkeringsadres afgelegde huisbezoeken werden zowel appellante als [X] in de woning aangetroffen. In de woning waren enkele kledingstukken en verzorgingsartikelen van [X] aanwezig. Tijdens het huisbezoek op 20 januari 2016 hebben appellante en [X] verklaard dat [X] in het weekend bij zijn gezin op het uitkeringsadres verblijft en daar overnacht. [X] is regelmatig ook gedurende de week overdag bij zijn gezin om de kinderen te zien en te verzorgen. Hij komt in ieder geval op maandag- en dinsdagmorgen naar het uitkeringsadres om op de kinderen te passen omdat appellante dan naar school gaat. Voorts heeft [X] verklaard dat zijn studie de enige reden is dat hij zijn woning aanhoudt.
4.4.
Het betoog van appellante, dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven, omdat, zoals zij in beroep stelde, zij en [X] in de te beoordelen periode op hun afzonderlijke woonadressen woonden en dat [X] slechts één dagdeel in het weekend bij appellante verbleef, kan niet leiden tot een ander oordeel. Hiertoe wordt, naast het feit dat [X] tweemaal op een woensdag op het uitkeringsadres is aangetroffen, gewezen op de strijdigheid van dit standpunt met wat [X] in de door de gemachtigde van appellante op 26 april 2016 overgelegde verklaring heeft gesteld. Hierin verklaart [X] dat hij op zaterdagochtend en -middag en zondagochtend en
-middag bij zijn vrouw verblijft. Eveneens is dit standpunt strijdig met wat de gemachtigde op de hoorzitting van 27 juli 2016 heeft gesteld, namelijk dat [X] soms één, soms twee dagen in de week op het uitkeringsadres verbleef en soms in het weekend één dag.
4.5.
Gelet op wat onder 4.3 en 4.4 is overwogen behoeft de grond dat het huisbezoek op 16 maart 2016 op het adres van [X] onrechtmatig was en de resultaten daarvan niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd, alleen daarom al geen bespreking.
4.6.
Dat [X] , zoals appellante heeft gesteld, slechts op het uitkeringsadres verblijft voor de kinderen en dat geen sprake is van financiële verstrengeling tussen haar en [X] , is, gelet op wat onder 4.2 is overwogen, voor de vaststelling of gehuwden al dan niet duurzaam gescheiden leven als bedoeld in de PW niet van belang. Deze grond slaagt dan ook niet.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.R. Trox
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.
sg