ECLI:NL:CRVB:2018:179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
15/7726 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat hij meer arbeidsongeschikt was dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld. Het Uwv had op 11 september 2014 besloten dat appellant vanaf 29 september 2014 geen recht had op een WGA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, maar appellant ging hiertegen in beroep.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen medische gegevens waren ingediend die de vaststelling van de belastbaarheid van appellant in twijfel trokken. Appellant stelde in hoger beroep dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant niet wezenlijk verschilden van die in eerste aanleg.

De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig waren. De Raad oordeelde dat de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellant adequaat waren en dat er voldoende functies beschikbaar waren voor appellant om te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7726 WIA
Datum uitspraak: 19 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 oktober 2015, 15/907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.W. Kok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nog stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 september 2014 vastgesteld dat voor appellant vanaf 29 september 2014 geen recht op een WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 19 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank komt daarbij tot het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, nu dat mede is gebaseerd op informatie van de behandelend sector. Appellant heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die twijfel wekken over de correctheid van de vaststelling van zijn belastbaarheid, zoals vermeld in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op punten aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wijkt niet af van de gronden die in eerste aanleg naar voren zijn gebracht.
4.2.
De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig zijn geweest en overigens ook voldoen aan de eisen die aan dergelijke onderzoeken worden gesteld. Alle voorhanden en relevante medische gegevens zijn in voldoende mate betrokken bij de beoordeling van de bij appellant bestaande beperkingen zoals vermeld in de in bezwaar aangepaste FML van 3 december 2014. In zijn rapport van 3 december 2014 motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook inzichtelijk en overtuigend dat de door hem aangepaste FML een weerslag is van de beperkingen die appellant ondervindt bij het verrichten van arbeid. Ook in hoger beroep heeft appellant tegenover het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen gegevens ingebracht die aanleiding geven tot twijfel aan het oordeel van die verzekeringsarts.
4.3.
Omdat de verzekeringsarts de in eerste instantie opgemaakte FML heeft aangevuld, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een van de oorspronkelijk voorgehouden voorbeeldfuncties laten vervallen. Echter resteren er – uitgaande van de juistheid van de nader opgestelde FML – nog voldoende functies om de schatting op te baseren. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in het Resultaat functiebeoordeling en in het rapport van 18 februari 2015 ook op inzichtelijke en toereikende wijze gemotiveerd waarom de resterende functies – met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen – voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen moet worden geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 januari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem
IvR