ECLI:NL:CRVB:2018:1800
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als kok heeft gewerkt, is sinds 29 oktober 2009 uitgevallen wegens psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 28 oktober 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Na een ziekmelding in 2012 en een herbeoordeling in 2014, heeft het Uwv opnieuw vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven, waarbij is overwogen dat er geen rugklachten waren vastgesteld en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) alleen psychische beperkingen vermeldde.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft onderschreven, en dat er al in 2011 en 2014 sprake was van rugproblemen. Het Uwv heeft in een rapport van 24 april 2018 toegelicht dat de kanaalstenose geen verband houdt met eerdere rugklachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat deze overeenkomen met de eerder ingediende gronden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die tot een andere conclusie kan leiden. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.