ECLI:NL:CRVB:2018:1801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
17/5135 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot wijziging van de Functionele Mogelijkhedenlijst in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzoek van appellante om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juli 2012 aan te passen. De rechtbank had geoordeeld dat appellante met haar brief van 12 september 2016 geen aanvraag had gedaan voor een besluit of beschikking, en dat het niet voldoen aan haar verzoek geen afwijzing van een aanvraag was. De Raad heeft de conclusies van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er in hoger beroep geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren zijn gebracht.

De achtergrond van de zaak is dat appellante in 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een ziekmelding in 2013 heeft zij recht gekregen op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), maar in 2014 is vastgesteld dat zij geen recht meer had op deze uitkering. Appellante heeft vervolgens verzocht om aanpassing van de FML, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen FML was opgesteld in de procedure die leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering.

De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek van appellante niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het wijzigen of vaststellen van een nieuwe FML heeft geen rechtsgevolgen totdat het Uwv op basis van de FML een besluit over een uitkering neemt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5135 ZW

Datum uitspraak: 14 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
8 juni 2017, 16/4385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 mei 2018. Partijen
– appellante met bericht – zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 30 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
21 augustus 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Aan dit besluit ligt een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juli 2012 ten grondslag.
1.2.
Op 15 april 2013 heeft appellante, terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld, waarna is vastgesteld dat appellante recht
heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij daaropvolgend besluit van
13 februari 2014 is vastgesteld dat appellante met ingang van 17 februari 2014 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij geschikt wordt geacht voor één van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies. Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 juni 2014 ongegrond verklaard. Nadat het door appellante tegen dat besluit ingestelde beroep door de rechtbank Noord-Holland met een uitspraak van 2 november 2015, registratienummer 14/2951, ongegrond is verklaard, heeft
de Raad deze uitspraak met een uitspraak van 7 september 2016, registratienummer 15/8118 (ECLI:NL:CRVB:2016:3334), bevestigd.
2.1.
Bij brief van 12 september 2016 heeft appellante verzocht de FML van 6 juli 2012 aan
te passen. Hetgeen aan de orde is geweest in de procedure die heeft geleid tot de voormelde uitspraak van de Raad van 7 september 2016 geeft daartoe naar haar zeggen aanleiding.
2.2.
Bij brief van 13 september 2016 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Daartoe is overwogen dat in de procedure, die heeft geleid tot de beëindiging van haar ZW-uitkering met ingang van 17 februari 2014, geen FML is opgesteld. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 13 februari 2014 de beperkingen van appellante benoemd en vervolgens heeft deze arts beoordeeld of appellante met inachtneming van deze beperkingen geschikt is voor de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beoordeling zonder behulp van een FML onderschreven. Het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de brief van 13 september 2016, heeft het Uwv bij besluit van
27 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de brief van
13 september 2016 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is een informatieve brief die niet is gericht op enig rechtsgevolg.
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat appellante ter zitting heeft bevestigd dat zij met de brief van 12 september 2016 heeft beoogd de FML van 6 juli 2012
te wijzigen dan wel een nieuwe FML vast te stellen. Zij heeft niet bedoeld opnieuw een uitkering op grond van de ZW aan te vragen en evenmin heeft zij bedoeld een heroverweging te verzoeken van het besluit van 13 februari 2014 of de daarop betrekking hebbende rechterlijke uitspraken. Vervolgens is de rechtbank, onder verwijzing naar bepalingen in de Awb, tot de conclusie gekomen dat appellante met haar brief van 12 september 2016 geen aanvraag heeft gedaan tot het nemen van een besluit of beschikking. Het niet voldoen aan het verzoek van appellante was daarom ook geen afwijzing van een aanvraag om een beschikking en ook geen weigering om een besluit te nemen. Het wijzigen dan wel het vaststellen van een nieuwe FML is geen publiekrechtelijke rechtshandeling en heeft als zodanig geen rechtsgevolgen. Van een rechtsgevolg is eerst sprake indien het Uwv op basis van de vastgestelde FML een besluit over enig recht op een uitkering neemt. Daaraan is toegevoegd dat zelfs wanneer het juist zou zijn dat bij andere ZW-beoordelingen – anders dan bij de beoordeling die heeft geleid tot de beëindiging van de ZW-uitkering met ingang van
17 februari 2014 –, wel een FML wordt opgesteld, dit nog niet meebrengt dat de vaststelling van een FML als een afzonderlijk voor bezwaar of beroep vatbaar besluit moet worden aangemerkt.
4. De Raad kan zich geheel verenigen met de conclusies van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. In hoger beroep zijn
geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren gebracht dan eerder in de procedure.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging op gronden in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.H. Budde

LO