1.6.Bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het wijzigingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat appellant niet van rechtswege was gehouden het wijzigingsbesluit (mede) aan de bewindvoerder toe te sturen. De stelling van betrokkene tijdens de hoorzitting dat zij het wijzigingsbesluit niet heeft ontvangen, kan niet zonder meer als een ongeloofwaardige ontkenning worden beschouwd. Ook wanneer betrokkene dat besluit niet heeft ontvangen, had de betaling van de bijstand in juli 2015 voor de bewindvoerder een duidelijk signaal moeten zijn dat de hoogte van de bijstand was gewijzigd. De bewindvoerder had daarin aanleiding kunnen/moeten zien om contact op te nemen met appellant en had tijdig, te weten uiterlijk op 16 september 2015, een bezwaarschrift kunnen indienen. De bewindvoerder heeft dit nagelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft
- samengevat - geoordeeld dat het wijzigingsbesluit niet op de in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze bekend is gemaakt omdat dit besluit niet aan de bewindvoerder is verzonden. Daartoe heeft de rechtbank, met verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525), overwogen dat betrokkene onder bewind is gesteld en dat dit beschermingsbewind mede strekt tot het veilig stellen van de vermogensrechtelijke belangen van betrokkene, waaronder het recht op bijstand. Gelet hierop heeft de bezwaartermijn op 21 april 2015 geen aanvang genomen en heeft appellant ten onrechte besloten het bezwaar van betrokkene van 17 september 2015 niet-ontvankelijk te verklaren. Voor zover appellant zich op het standpunt stelt dat de betaling (van de bijstand over de maand juli 2015) op 5 augustus 2015 voor de bewindvoerder aanleiding had kunnen zijn om contact op te nemen met appellant en/of een bezwaarschrift in te dienen, heeft de rechtbank overwogen dat de enkele betaling aan betrokkene niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Nu niet duidelijk is of en op welke datum de uitkeringsspecificatie naar de bewindvoerder is verzonden, kan niet zonder meer worden gezegd dat het bezwaarschrift uiterlijk op
16 september 2015 door appellant moest zijn ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien dan wel een bestuurlijke lus toe te passen, omdat de zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
3. In hoger beroep heeft appellant met verwijzing naar de artikelen 1:431 en 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangevoerd dat hij niet is gehouden tot toezending van stukken aan de bewindvoerder. Van een zodanige verplichting is slechts sprake indien over het toezenden van de stukken aan de bewindvoerder met alle betrokkenen duidelijke afspraken zijn gemaakt, de bewindvoerder uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven de stukken te willen ontvangen dan wel de bewindvoerder als gemachtigde van belanghebbende in een aanvraagprocedure optreedt. Daarvan is hier geen sprake. De bewindvoerder heeft pas op 8 september 2015 telefonisch verzocht om alle aan betrokkene gerichte stukken aan hem te doen toekomen. Ook in hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat, nu appellant niet aannemelijk kan maken dat het wijzigingsbesluit aan betrokkene is verzonden, heeft te gelden dat betrokkene in elk geval bij de uitbetaling van de bijstand over de maand juli 2015 op
5 augustus 2015 op de hoogte kon zijn van de wijziging van haar norm, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aanving op 6 augustus 2015. Daarvan uitgaande is het op 17 september 2015 ontvangen bezwaarschrift te laat ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1.2.Ingevolge artikel 1:431, eerste lid, van het BW kan, voor zover van belang, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
4.1.3.Ingevolge artikel 1:441, eerste lid, van het BW vertegenwoordigt tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.
4.1.4.Uit artikel 1:438, eerste lid, van het BW volgt dat tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toekomt aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder.