ECLI:NL:CRVB:2018:189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de bevestiging van de uitspraak door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 6 juli 2012 ziek meldde na een ongeval, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 4 juli 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 79,44%. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was.
De Centrale Raad heeft het procesverloop en de ingediende rapporten van verschillende verzekeringsartsen zorgvuldig bekeken. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts had dossieronderzoek verricht en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. De Raad onderschreef de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat er geen aanleiding was om appellant meer beperkingen toe te kennen dan al was gedaan. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om de werkzaamheden in de functies die aan de schatting ten grondslag lagen te verrichten.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.