ECLI:NL:CRVB:2018:191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
16/507 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaarde en dat besluit vernietigde. Appellant, die zich op 15 juni 2012 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel was aan de medische grondslag van het bestreden besluit, maar dat het Uwv tijdens de beroepsprocedure de arbeidskundige grondslag had gewijzigd, wat leidde tot vernietiging van het besluit.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen waren onderschat, met name door een paniekstoornis met agorafobie. Hij stelde dat hij tijdens werk altijd naar buiten moest kunnen vluchten bij een angstaanval. De Raad voor de Rechtspraak heeft ambtshalve onderzocht of de rechtbank de juiste procedure heeft gevolgd. De Raad concludeerde dat de rechtbank niet op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat er geen nadere behandeling nodig was. De Raad bevestigde de eerder vastgestelde beperkingen en oordeelde dat de visie van de verzekeringsarts Wijers niet gevolgd kon worden, omdat deze arts appellant niet zelf had gezien.

De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde verklaring van psychiater Erkut geen twijfel aan de belastbaarheid opriep. De Raad bevestigde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellant in staat achtte om bepaalde functies te vervullen, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat deze functies medisch geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.507 WIA

Datum uitspraak: 5 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 december 2015, 14/8328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft een brief van behandelend psychiater Z.A. Erkut van 17 maart 2016 aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als buurtconciërge. Hij heeft zich op
15 juni 2012 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 19 mei 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 juni 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant beperkt is in zijn belastbaarheid, maar geschikt is voor de voor hem door middel van een theoretische schatting geselecteerde functies.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 19 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 november 2014 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 november 2014, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 mei 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Omdat het Uwv tijdens de beroepsprocedure de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
De rechtbank heeft geen twijfel aan de medische geschiktheid van de – uiteindelijk – aan de schatting ten grondslag gelegde functies en heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Er is sprake van een paniekstoornis met agorafobie. Bij een angstaanval moet appellant de mogelijkheid hebben om naar buiten te vluchten. Appellant heeft gewezen op het door hem in beroep ingediende rapport van verzekerings- en bedrijfsarts J.H.L. Wijers waarin deze arts gemotiveerd te kennen heeft gegeven dat er ten gevolge van de dwangmatige persoonlijkheidsstoornis meer beperkingen aangenomen moeten worden. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij tijdens het werk te allen tijde naar buiten moet kunnen lopen, heeft appellant een verklaring van psychiater Erkut overgelegd. Tevens heeft appellant de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De Raad ziet in de eerste plaats aanleiding ambtshalve te onderzoeken of de aangevallen uitspraak op juiste wijze tot stand is gekomen. De rechtbank heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. In artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan de rechtbank de bevoegdheid hiertoe verleend indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven.
4.1.2.
Bij brief van 21 september 2015 heeft het Uwv zodanige toestemming verleend. Van de zijde van appellant is op 21 september 2015 een brief aan de rechtbank gezonden waarin een reactie wordt gegeven op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Tevens heeft appellant een verklaring over het achterwege laten van een zitting aan de rechtbank gezonden. Vervolgens heeft de rechtbank de behandeling van het beroep ter nadere zitting achterwege gelaten en uitspraak gedaan.
4.1.3.
Gelet op 4.1.2 is de behandeling van het geding in eerste aanleg in strijd met
artikel 8:57 van de Awb. Wanneer er nieuwe gedingstukken aan het procesdossier worden toegevoegd, staat het de rechter niet vrij om op basis van de toestemming die is gegeven aan de hand van de voordien aanwezige processtukken de zaak buiten zitting af te doen. Het achterwege laten van een zitting is in die situatie alleen mogelijk indien partijen na kennisname van de naderhand geproduceerde gedingstukken te kennen hebben gegeven dat de verleende toestemming van kracht blijft.
4.1.4.
De rechtbank heeft, nadat van de zijde van appellant een inhoudelijk stuk was ingediend, het Uwv niet opnieuw om toestemming in de zin van artikel 8:57 van de Awb verzocht, terwijl het Uwv een dergelijke toestemming ook anderszins niet heeft gegeven.
4.1.5.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 8:57 van de Awb. Nu de zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal hij de zaak zonder terugwijzing afdoen.
4.2.
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij zijn onderzoek nadrukkelijk ingegaan op de klachten van appellant. Deze arts zag aanleiding om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) enigszins aan te scherpen. Met de vluchtreacties van appellant is rekening gehouden door werk met klant- of patiëntcontact niet passend te achten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellant vanwege de knie- en rugklachten aangewezen op werk met voldoende vertredingsmogelijkheden. Voorts zijn beperkingen gesteld voor huisstofmijt en statische nekbelasting.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de visie op de belastbaarheid van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Wijers niet gevolgd wordt omdat deze arts de zaak in algemene termen bespreekt en Wijers, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, appellant niet zelf heeft gezien, wordt onderschreven.
4.4.
Evenmin leidt de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaring van
psychiater Erkut tot twijfel aan de belastbaarheid. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie hierop gewezen op informatie van GGZ Ingeest van 25 april 2014 waaruit blijkt dat kort voor de in geding zijnde datum van 13 juni 2014 werd uitgegaan van de diagnose paniekstoornis met agorafobie en een obsessieve compulsieve persoonlijkheid. Gelet op de GAF-score van 65 was er sprake van een redelijk functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat de diagnose obsessieve compulsieve persoonlijkheids
stoornisgeruime tijd na de datum in geding is gesteld.
4.5.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat appellant ongeveer eenmaal per week een angstaanval heeft. Gelet op de lage frequentie van de aanvallen kan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen indicatie is voor bijstelling van de beperkingen worden onderschreven. Nu er geen twijfel is over de juistheid van de FML, er voldoende informatie van de behandelaars in het dossier zit en appellant bij de rechtbank zelf een rapport van een verzekerings-/bedrijfsarts heeft overgelegd, is er geen aanleiding om een deskundige te raadplegen.
4.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant in staat geacht de werkzaamheden te verrichten in de functies van inpakker (handmatig) (SBC-code 111190), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en productiemedewerker industrie
(SBC-code 111180). Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat deze functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 november 2014 en 19 mei 2015 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. Uit de beschrijving van de belasting in de functies komt naar voren dat er voldoende vertredingsmogelijkheden zijn.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

OS