Uitspraak
16.5022 WIA
OVERWEGINGEN
28 juli 2015 de behandeling van de schouderklachten nog steeds voortduurde, kon de verzekeringsarts zich op het standpunt stellen dat de functionele mogelijkheden nog konden toenemen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat hij per 2 maart 2015 geen recht had op een uitkering. De werkgever had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn arbeidsongeschiktheid wel degelijk duurzaam was, maar de Raad oordeelde dat de functionele mogelijkheden van appellant door therapie konden toenemen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering had toegekend. De Raad benadrukte dat de inschatting van de verzekeringsarts over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd moest zijn op de medische situatie op de datum in geding, en dat de informatie die appellant in hoger beroep aanvoerde niet relevant was voor de beoordeling van zijn situatie op dat moment. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.