ECLI:NL:CRVB:2018:1978
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische beperkingen en geschiktheid voor arbeid van appellant in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn aanvraag voor een WIA-uitkering was afgewezen. Appellant, die zich op 24 augustus 2012 ziek meldde vanwege rugklachten, had in 2014 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv stelde dat appellant geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op 0% was vastgesteld. Appellant maakte bezwaar en stelde dat de medische beperkingen onjuist waren vastgesteld. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde gronden voornamelijk herhalingen waren van eerdere argumenten. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de medische beperkingen onjuist waren vastgesteld. De verzekeringsarts had de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct aangevuld met beperkingen voor blootstelling aan huisstofmijt, maar er waren onvoldoende aanwijzingen dat er ook beperkingen voor pollenallergie moesten worden opgenomen. De rugklachten van appellant waren in eerdere onderzoeken niet als problematisch geclassificeerd, en er was geen medische onderbouwing voor de stelling dat appellant niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies uit te oefenen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn klachten. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van beperkingen in het kader van de WIA.