ECLI:NL:CRVB:2018:1980
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verlate aanvraag WAZ-uitkering en psychische problematiek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had op 2 maart 2015 een aanvraag ingediend voor een WAZ-uitkering, die met terugwerkende kracht werd toegekend vanaf 6 maart 2014. Het Uwv had echter gesteld dat er geen bijzonder geval was dat een eerdere ingangsdatum rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van appellant, waaronder een verklaring van zijn huisarts over PTSS, onvoldoende waren om aan te tonen dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat zijn psychische klachten hem verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen. Het Uwv vroeg bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bewijs was voor psychisch onvermogen bij appellant om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde dat de ingangsdatum van de WAZ-uitkering correct was vastgesteld op 6 maart 2014, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.